boon
boon
- | een boontje voor iemand, een zwak voor iemand hebben, een voorliefde voor iemand hebben |
Beiden verwachten zich aan een heel speciale avond. ‘Nu ik met pensioen ben, heb ik eindelijk tijd voor zulke evenementen’, meldt Annie. ‘En ik heb een boontje voor prins Laurent’, lacht Annemie. ‘Hij is toch apart.’ - LN, 12-04-2003
- | zijn boontjes te week/weken leggen op iets, zijn hoop vestigen op iets, erop gokken, verwachtingen koesteren |
Op iemand die wel in het hart van de partij staat, pakweg Bart Somers, zou Stouthuyzen wel zijn boontjes te weken
| |