aftrappen
aftrappen (trapte af, afgetrapt)
- | het aftrappen, ervandoor gaan, weggaan |
Maar als je in een kabinet zit, moet je trouw zijn aan de regeringsbeslissingen. En als je niet akkoord gaat, moet je het aftrappen. - DS, 26-01-2002
- | trap het af!, hoepel op! |