bleeken lag, was malschgroen en belicht door de zon.
- 't Is toch schoon, prevelde de Hovenier.
- Gij haalt eer van uw werk, prees de Koetsier.
- Och, ik kan het werken laten, bekende de Hovenier, toen ik hier kwam wonen om te rentenieren, peinsde ik simpel te rusten en mijn pijp te smooren...
- Daarom kan ik geen paard zien voorbijtrekken...
- Ik wandel nog dagelijks tot aan de grenspost, zei de Tolbeambte.
- Wij zijn slaven van onze gewoonte, verklaarde de Gendarm... Ik ben liefst in gezelschap van den Veldwachter... wij verstaan elkaar...
- Ja, zoo zijn de menschen, bedacht de Hovenier, van iets anders dan van den grond te bemesten en te bewerken heb ik geen verstand!
- Het spreekwoord zegt: Schoenmaker blijf bij uw leest, opperde de Tolbeambte.
Op het kasteel heb ik dat al begrepen, overwoog de Koetsier, en zijn rood-joviaal gezicht trok vol rimpels; alles in de wereld is op voorhand geschikt, wie Baron geboren is moet Baron sterven... Alles moet maar blijven zooals het was.
- Er zullen altijd peggers zijn en altijd douanen, beweerde de Tolbeambte.
- 't Zal wel de gewoonte zijn, aarzelde de Hovenier.
- Ja, zei de Gendarm, dat is wel zoo... Ik heb het eens ingezien, jaren geleden... Ik was toen pas gendarm in de stad en moest de mannen die wat op den lever hadden van het gevang naar het justiciepaleis heen en weer voeren of hen bewaken terwijl zij voor den rechter kwamen. Wat de man misdaan had, weet ik niet... Het was een struische vent met triestige oogen en een zware moustache... De man was dikwijls veroordeeld en de rechter kende hem als een kwade penning. Ik geloof dat hij een schoon stuk van zijn leven in het kot had gezeten. De rechter zei wat en hij antwoordde wat, maar ik luisterde niet. Toen hoorde ik den rechter zeggen dat hij gaan kon... Ik verliet de zaal en zag niet verder om naar mijn ge-