ging hem door den geest: Zooals het klokje thuis tikt, tikt het nergens!...
In de schemering, toen zijn vrouw en zijn zoontje thuis kwamen, zat hij te mijmeren over zijn jeugdillusie.
Plots kwam hij weer recht in het alledaagsche leven. Zijn vrouw stond naast hem en hij voelde den zoen van zijn kind.
- Wel, zei de vrouw, hebt ge aan 't snuffelen geweest?
- Ja!...
- Wat is dat lang geleden...
- Ja, het is lang geleden...
- Als een mensch jong is...
- En toch!
- Ge hebt het vrijwillig opgegeven, Jozef.
- Ik was niet uitverkoren... het was maar een dwaze verbeelding...
- Misschien!... Stop het maar terug in de schuif...
- Ja, men moet nooit denken aan wat had kunnen zijn...
- En dan een kunstenaar, monkte de vrouw, terwijl zij het gaslicht opdraaide, een kunstenaar is nooit een gezellig mensch voor zijn gezin...
- Ik zal het nummer maar bewaren voor den jongen, ontweek Jozef, het is hem later een gedenkenis van zijn vader.
Hij sloot de lade, keek een oogenblik weifelend de kamer rond, naar zijn vrouw, die de rolgordijnen neerliet, naar den jongen die zijn verfdoos te voorschijn haalde.
- Hier is de gazet, babbelde zijn vrouw. Moeder had spijt dat gij niet meegekomen waart... Zij verwacht u spoedig... 't Is stil in de stad... maar 't is ook geen weer om op straat te komen... Ik ga rap voor 't eten zorgen...
Jozef nam ‘Het Vaderland’ en las het oorlogsnieuws.
In de keuken zong de waterketel en kletterden de borden op de tafel.
Het kind staarde over zijn verfdoos, droomde met