aan een clown, maar zijn oogen schitterden ongewoon.
- Lowieke, zei hij peinzend, gij kent Toontje, niet waar?
- Ja Toontje!
- Awel als ik baas moest zijn... zou ik veel te zeggen hebben.... en dan zou de boel anders draaien!
- Ja Toontje!
- Ik zou alles veranderen in de wereld... Ik zou geen vaten koko aan den basseng leggen, maar vaten jenever... en ik zou iets uitvinden dat de menschen zooveel konden drinken als ze maar wilden zonder zat te worden... Ik kocht een ander kostuum en zou niet meer werken... Ik zou van alles doen, van alles, van alles, verstaat ge mij?
- Ja, Toontje!...
- Ja, ge verstaat mij ge zijt ook een braaf sloeberke, ik zou voor u ook zorgen... ge mocht voor mij mijn brieven schrijven!...
- Dank u Toontje!
- Ge moet mij niet bedanken, fluisterde Toontje plots triestig, ik ben geen baas... ik zal nooit baas worden, verzekerde hij neerslachtig, en dat is spijtig...
Zijn oogen waren hun glans kwijt.
- Ge kunt nooit weten, Toontje, troostte ik hem.
- Neen Lowieke, reken er maar niet op... Ik ga ieverans 'n pekelharing eten want ik ben zattekens Lowieke!
Nooit vergat ik Toontje en zijn ideaal. Toontje stierf bij de landloopers te Hoogstraeten en ik, ik werd helaas nooit zijn secretaris, maar fantaseerde in de zomeravonden over Toontje, zijn droomen en wat zij voor mij opriepen. De lucht was zoo blauw en de sterren stonden zoo hoog boven de masten der schepen...
In den herfst was het feest aan de dokken. - Het wijkkomiteit richtte volkspelen in: zakloopen, staakklimmen, om ter serieuste wandelen en kikvorschen kruien. Heel den namiddag speelden de fanfares aan alle uithoeken en 's avonds waren de huizen verlicht met