soo gestelt worden, dat wanneer het Rad omdraeit, de rondsels ook door het Rad omdraeijen; en stelt op yder van die rondsels een beeld, en alle die beelden moet heel curieus gesneden worden, in sulken postuur, als of ze dansten; op een van die rondsels moet een As geklonken zijn; die door de bovenste Plank tot beneden de Stellingh komt; welcken As op een yzere Tapje moet spelen, dat aen de Voet van de Stelling moet vast gemaekt worden; en op het onderste einde van die As moet een rondsel geklonken zijn; dan moet men een Vuurrad, van de grootste slagh, aen een yzere Spil vast maecken, soodanigh, dat, als het Vuurrad draeit, de Spil ook draeijen wil; welke Spil soo lang moet wesen als de stelling breed is, en in het midden van die spil moet een Schroef sonder einde in de Tanden van d’onderste rondsels loopen, en op de geseide As geklonken zijn; dan sal de Schroef de geseide As, die beide de rondsels heeft, ook omdraeijen; welke rondsels, so bewogen door de Schroef sonder einde, ook het groote Rad dat boven op staet, bewegen sal; welck Rad oock de Beelden beweeght die aen de kant van de Planck vast gemaekt zijn. De gedaente van dit werk is in de achtste Figuur, geteikent met de letter C.
A.A.A.A. De bovenste Planck. |
B.B.B.B.B. De Stelling. |
C. De As die door de rondsel, die tusschen de Planken gevoegt is, is omgedraeit. |
D. De Rondsel die in de Schroef sonder einde gaet |