branden niet souden beschadigen; lijmt dan de pylen op het Rad eerst aen eene zyde van de kant, en boort op de binnenste zyde van de Staert van de laetste pijl een gaetje, en steekt daer het eene einde van een stuk geprepareerd Katoen in, en steeckt het ander einde van ’t selve Katoen in de mond van de eerste pijl, die op de andere zyde van de kant gebonden is, en lijmt de ander pijl oock vast op het Rad, met de mond van de pijl recht verkeert als de eerste gebonden is, maekt dan de As van dit Rad vast, en steekt het Rad daer op, en doet het pennetje daer in, op dat het’er niet af en valt, en steeckt dan met een Lont de eerste pijl van de eerste kant aen brand, ’t welck met de Son sal omdraeijen, tot dat de zes of acht eerste pylen verteert zijn; en dan sal het aen de andere zijde van de kant aenbranden, en tegen de Son omdraeijen, tot dat de pylen verteert zijn. Op de selve manier kond gy een Rad maeken dat noch eens soo lang loopt met de Son om, als dit zelve; dat aldus moet gedaen worden: lijmt beide de zyden van ’t Rad vol pijlen, alle met de mond eene weg heen, soo dat, als de eene zyde verteert is, de andere zijde de beweging continueren mag, tot de leste Pijl toe. De gedaente van dit Rad is geteikent in de zevende Figuur, met de letter D.
A. De Pael daer ’t Rad op loopt. |
B. Het Rad daer de pylen op gestelt zijn. |
C. De pylen aen ’t Rad gestelt die eerst branden. |
D. De twee rye pylen die door de leste pijl van de eerste rye pylen aen brand gestooken worden. |