een teiken aen de buitezyde van de Kardoes, hoe hoog dat het gevult is: als het geteikent is, doet het dan weder in de Vorm, en doet boven de Compositie een Vingerhoed vol goed Buskruit, en zet’et met de Stamper een weinig aen; doet’er dan een goede prop op, ontrent een halve duim dik, en zet die zeer wel aen; als dan doet’er weder op die prop ontrent een Vingerhoed vol Buskruit, en set dat redelijck aen: vult dan die Pijl op, op het Buskruit, met fijn gestooten Buskruit, omtrent drie duimen hoogh: dat gedaen zijnde, neemt de Pijl uit de Vorm, en doet de Rol in de Pijl, op de Compositie, en met de Pees trekt de kardoes toe, tusschen de Rol en de Compositie, om een Laedgat te maken, en als ze toegetrokken is, bind ze in de kerf met sterk Bindgaren: ziet dan waer het teiken gemaekt is van de diepte van de eerste vulling, en boort een weinig na voren van ’t merk een gat, passelijk groot, door de Kardoes tot in de Compositie toe: neemt dan een scherp Mes, en snijd het bovenste papier door, beginnende van ’t gat dat in de Pijl geboort is, tot in de mond van ’t tweede deel van de Pijl die lest opgevult was, en recht op die liny boort een gat door den hals van de Pijl, daer ze toegebonden is, tot in de mond van ’t tweede deel van de Pijl, vult dan die openingh, die langhs de Pijl gesneden is, en ook de twee gaten, met fijn gestooten Buskruit, en vouwt het gesneden papier daer over; neemt dan een stuk papier, ontrent een quartier duims, of een halve duim breed, en smeert dat, ontrent soo langh als de Pijl is, met Stijfsel, en plakt dat papier dan over de twee gaten, en de voorschreve opening, om ’t Kruit daer