dat ook voor arme lieden een woning meer is dan een hok om mensen in op te bergen. Na het beklimmen van drie steile en donkere trappetjes stond de rechercheur met een beschadigd scheenbeen - hij had zich op een der portaaltjes in het donker aan een vuilnisbak gestoten - voor de deur van de woning van de jongeman. Toen hij had geklopt, wachtte hij niet maar stapte, hoewel dit zeer onbeleefd was, onaangediend naar binnen. Op het moment dat hij zijn voet in de kamer zette, kwam een jongeman uit de keuken te voorschijn. De mouwen van zijn overhemd waren opgestroopt en in zijn rechterhand, waarvan schuimend sop droop, hield hij een tandenborstel.
‘Laat u niet storen,’ zei de rechercheur.
‘Wie bent u en wat komt u doen?’
De rechercheur liep, zonder op deze vragen direct te antwoorden, onmiddellijk door naar de keuken, van waaruit de jongeman zoëven te voorschijn was gekomen. De jongeman probeerde hem tegen te houden, maar zijn actie werd te laat ingezet, zodat de rechercheur al in de keuken stond, voordat het jongmens had kunnen ingrijpen. Wat de rechercheur in de keuken te zien kreeg, overtrof zijn verwachtingen. Op de aanrecht lagen vijf bemodderde doodskoppen. In de gootsteen in een afwasbakje lag, in een rijkelijk sop, een zesde exemplaar. De jongeman was kennelijk juist bezig geweest de doodskoppen met een tandenborstel schoon te maken, toen de rechercheur hem verraste.
‘Het is nog een heel werk he, dat schoonmaken,’ zei de rechercheur.
‘Ja,’ antwoordde de jongeman benepen, ‘dat is het.’
De jongeman, die inzag, dat zijn geheim was ontdekt, toonde zich verder heel gedwee. Hoe kwam hij nu aan die doodshoofden?
Onze jongeman bleek een liefhebber van vissen te zijn. De hengelsport is in Amsterdam zeer populair en ook