| |
| |
| |
Jan Wolkers
(*) Geboren op 26 oktober 1925 te Oegstgeest, hetzelfde dorp waar in de 17e eeuw Descartes een toevlucht zocht, en waar 300 jaar later Van Der Lubbe, die in 1933 in Hitler-Duitsland het Rijksdaggebouw in brand stak, zijn jeugd doorbracht. Na een opwindende jeugd in de armoede van de crisisjaren, waarin hij vaak een zwervend bestaan leidde en werkzaam was als landarbeider, dierenverzorger, landschapschilder en groentewasser op een conservenfabriek, kwam hij tegen het einde van de oorlog op de Leidse Schildersakademie. Hier raakte hij in de liefdeslisten verstrikt van een gipsen tors van een jonge Griekse godin, die hij zo heftig beminde dat zij op een keer in scherven onder zijn omhelzing uiteenviel, waarna hij, nog voor zijn talent zich tenvolle had kunnen ontplooien, van de Akademie werd verwijderd. Na de oorlog zwierf hij door Europa, studeerde beeldhouwkunst aan de Haagse Akademie, de Rijksakademie te A'dam en te Salzburg op de zomerakademie van Kokoschka en Manzù, waar hij na afloop van de cursus een eerste prijs kreeg. In 1957 kreeg hij van de Franse regering een beurs om gedurende een jaar bij Zadkine aan de Academie de la grande Chaumière te Parijs zijn studie te voltooien. Hier, langs de Seine, tussen clochards en rattenmeppers, begon hij zijn eerste verhalen te schrijven die onder de titel ‘Serpentina's Petticoat’ in 1961 gepubliceerd werden. Een storm van verontwaardiging en een rilling van bewondering ging door het land, een reactie die het best gekarakteriseerd kan worden door het feit dat de schrijver soms zijn boeken zowel besmeurd met menselijke uitwerpselen als overdekt met mondafdrukken in lipstick teruggestuurd kreeg. Dit alles moedigde hem aan om, naast het schilderen en het beeldhouwen waar hij zijn dagen mee vulde de avonden voor het schrijven te reserveren. Zo verscheen er het jaar daarop, in 1962, zijn eerste roman ‘Kort Amerikaans’. Ook nu weer bewondering en verguizing. In de kritieken werd hij beurtelings vergeleken met Proust of Kafka en met de Vuilnisman. Binnen een jaar waren er 10 drukken van zijn roman verkocht. In het voorjaar van 1963
| |
| |
verscheen er een nieuwe verhalenbundel en werd zijn eerste toneelstuk dat hij in opdracht van de gemeente A'dam geschreven had, door het avantgarde toneelgezelschap Studio opgevoerd. Ook verscheen een eenakter ‘Wegens sterfgeval gesloten’ in druk, die in 1966 door het Nieuw Rotterdams Toneelgezelschap werd opgevoerd. Nog in het najaar van 1963 verscheen zijn tweede roman ‘Een roos van Vlees’ die in het voorjaar van 1967 in Amerika, Engeland, Duitsland en Japan zal verschijnen.
In datzelfde jaar kreeg hij voor zijn eerste verhalenbundel ‘Serpentina's Petticoat’ de literatuurprijs van de stad A'dam, groot 2500 gulden, welke prijs hij in het voorjaar van 1966 terugstuurde uit protest tegen het sadistisch optreden van de A'damse politie tegen de provo's. In 1964 verscheen zijn derde verhalenbundel ‘De hond met de blauwe tong’. Binnen een maand was de vijfde druk al noodzakelijk. Verder verschenen nog: ‘Terug naar Oegstgeest’ en ‘Horrible Tango’. Momenteel werkt hij aan 2 nieuwe romans: ‘De hittegolf’, over de revolte die in juni 1966 in A'dam plaats had en ‘De Walgvogel’ een roman over de oorlog in Indonesië. Ook staat er een nieuw toneelstuk op stapel, ‘Het Muizenorakel’.
Van Jan Wolkers werden in 3 jaar meer dan 500.000 boeken verkocht. Als beeldhouwer maakte Jan Wolkers o.m. een 4 meter hoog beeld voor het Hoofdpostkantoor in A'dam. In dezelfde stad staat een groot beeld voor het gebouw van de Bloedtransfusiedienst van het Rode Kruis, en beelden bij een school en een kultureel centrum. Werk van hem bevindt zich in verschillende musea en particuliere verzamelingen in binnen- en buitenland. In 1966 verscheen een boekje met reproducties van zijn schilderijen en plastische constructies met een voorwoord van Dr. Jaffé, conservator aan het Stedelijk Museum en docent aan de Universiteit van A'dam.
Jan Wolkers heeft zich niet door zijn sukses laten meeslepen. Hij heeft geen Jaguar Sport gekocht maar een eenvoudige Jeep, waarmee hij van plan is een wereldreis te maken, met als einddoel het eiland waar hij een fantastische verzameling kunstvoorwerpen van heeft: Nieuw-Guinea. Om daar, zoals hij zelf zegt, de laatste kop in alle eerlijkheid en eerbiedwaardigheid te zien snellen. Misschien zal het zijn eigen kop zijn, want in zijn horoscoop staat dat hij op een ver afgelegen plek, eenzaam en verlaten, een geheimzinnige dood zal vinden.
A Telkens als u de laatste tijd een nieuw boek publiceert wordt er beweerd dat dit boek een eindpunt is, dat u nu eindelijk met bepaalde thema's en trauma's hebt afgerekend. Dat was het geval na ‘De hond met de blauwe tong’ en alles wat daar nog op volgde. Telkens was het mis.
| |
| |
W Net is toch een ontzettende stupiditeit om dat te beweren. Ieder boek is anders, ieder boek benadert het probleem anders, bekijkt het van uit andere standpunten. Niet het onderwerp is immers belangrijk, maar wat men met het onderwerp doet, de vorm die men er aan geeft. Ik maak me ook niet boos op de recensenten en critici die dat zeggen, integendeel zou ik zelfs zeggen, ik vind het een heel gunstig teken dat ze zo reageren. Ik vind het een heel gunstig teken dat een schrijver een zeer persoonlijke, duidelijk herkenbare thematiek heeft. Ik zou dat best kunnen vergelijken met een voorbeeld uit de schilderkunst. Kan men Cézanne verwijten dat hij zichzelf herhaalt en vervelend wordt als hij telkens weer een stilleven met appel schildert? Het is precies zo boeiend bij hem te zien hoe hij de vormproblemen telkens weer anders oplost, het gegeven anders aanpakt. Dat precies is een bewijs van zijn groot talent. Alle schilderijen van Frans Hals lijken op elkaar: men herkent onmiddellijk Frans Hals, en pas daarna de mens die hij geschilderd heeft. Enkel bij de kleinere meesters is het onderwerp wat zij schilderen veel belangrijker dan de manier waarop zij het doen.
A Ik stelde die vraag vooral omdat ik mij voorstel dat u met die problematiek nooit in het reine zult komen omdat ze meer betekent dan een louter persoonlijk avontuur. Broeder- en vaderhaat, geweld, het niet aanvaarden van het ouderlijk milieu, geloofsverlies, dat kan men allemaal ook interpreteren als een soort symbolen voor wat in onze huidige maatschappij gebeurt, het verzet tegen het bestaande, het doorbreken van taboes, de onzekerheid.
W Die dingen kunnen inderdaad algemene geldigheid hebben, maar het was nooit bewust mijn bedoeling dat ze zo zouden geïnterpreteerd worden. Waar ze symbolische kracht krijgen zullen ze allicht beter aanslaan.
A In uw gesprek met Jessurun d'Oliveira spreekt u uitgebreid over het ontstaan van uw verhalen en daar komt inderdaad helemaal niets in voor dat er op wijst dat allerlei actuele omstandigheden daar een rol in spelen. Toch, dat weten we uit uw andere activiteiten, passioneren die gebeurtenissen u.
W En mijn reactie op die gebeurtenissen, mijn mening dus, zit wel degelijk in mijn verhalen en in mijn romans. Maar niet op zo'n
| |
| |
manier er in verwerkt dat mijn roman een pamflet wordt. Ik vind dat de kracht van die dingen veel groter wordt als het gewoon, haast onopvallend en vooral niet gewild, in je werk een rol speelt. Begrijp me niet verkeerd, ik heb hoegenaamd geen bezwaar tegen het pamflet, integendeel, maar ik geloof dat de romanschrijver zijn mening veel effectiever duidelijk kan maken door deze gewoon te verstrengelen in de roman. Als je een boek opent hoeft de mening van de auteur over die dingen er niet uit te springen als een duiveltje uit een doosje. Je moet het niet forceren, want dan schiet men zijn doel voorbij. Het moet in het boek gebeuren zoals het ook in het alledaagse leven gebeurt, en in dat gewone alledaagse leven word je nu eenmaal niet iedere dag met die dingen geconfronteerd. Zo gebeurt het ook in mijn werk. Wie mijn verhaal ‘Vivisectie’ leest, iets dat ik zelf heb meegemaakt toen ik veertien jaar was, ik zag toen voor het eerst dode mensen, die zou toch de lust moeten vergaan om nog ooit aan een oorlog deel te nemen. Als ik bij dat verhaaltje commentaar had gevoegd, dan had men natuurlijk het engagement nog veel duidelijker gezien, maar het had, geloof ik, ook veel van zijn kracht verloren. En in ‘Een roos van vlees’ zit die passage waar de man zijn tv-toestel in elkaar trapt uit reactie op wat hij verneemt, en in ‘Kort Amerikaans’ heb ik heel wat kritiek op de gebeurtenissen in Indonesië, en op de wereldpolitiek als ik een van de vrouwelijke hoofdpersonen, nadat iemand gesproken heeft over Chamberlain die zwaait met zijn overeenkomst met Hitler en zegt: Peace for our time, laat zeggen: van dat soort pies heb ik iedere morgen een pot vol. Ik kan zo doorgaan met voorbeelden te geven. Neem bijvoorbeeld ‘Horrible Tango’. Op dat gegeven had ik ook een gewone sociale roman kunnen bouwen, met dat probleem van de afzondering er in, en op het feit dat die man uit ‘Horrible Tango’ gewoon niet kan geloven dat God een neger zou kunnen zijn, zou je heel knappe commentaren kunnen leveren, waaruit duidelijk zou blijken hoe wij die mensen zo ver gekregen hebben, hoe wij ze levenslang verminkt hebben, maar dat heb ik niet gedaan, ik heb in dat boek een dubbele wereld gebouwd, en ik geloof dat dat beter is. Weet je, ik zou wel eens een roman willen schrijven die gewoon
| |
| |
handelt over het probleem van de grotere inspraak die de arbeiders zouden moeten hebben in de bedrijven waar ze werken, maar ik geloof dat het voor mij gewoon onmogelijk is om dat te doen. Het zou een veel te theoretische en te programmatisch boek worden, en dus zijn doel voorbijschieten, zelfs het tegengesteld effect bereiken. En een romanschrijver mag wel een moralist zijn, ik geloof dat hij dat altijd geweest is en altijd zal blijven, maar hij mag niet programmatisch gaan schrijven.
A Vroeger kon het nog wel, geloof ik, met een behoorlijk resultaat, maar nu is alles te complex geworden, moet men steeds weer nuanceren...
W Men kan het nier meer. De protestanten konden nog wel prachtige gedichten schrijven tijdens de tachtigjarige oorlog. En sommige van de socialistische verzen van Gorter waren heel goed. Er is een bepaald soort naïef geloof voor nodig, en dat kan nu niet meer. Ik geloof dus eigenlijk niet dat het niet meer kan, wel dat het effect van dat soort dingen afhankelijk is van bepaalde periodes, bijvoorbeeld de periode toen Zola schreef, of toen Eissenstein filmde. Of het kan ook van bepaalde plaatsen afhankelijk zijn. Als ik in Zuid-Amerika moest leven bijvoorbeeld dan zou ik de toestand daar nooit nemen, net zomin als ik vroeger mijn milieu heb genomen, en ik denk dat een zekere programmatische literatuur en pamfletten in die omstandigheden wel nut kunnen hebben. Maar hier zie ik het niet. Niet op die manier. Ze vragen wel altijd naar je mening als je schrijver bent. Als je een boek geschreven hebt denken ze dat je de wijsheid in pacht hebt. Sommige schrijvers hebben trouwens nog nooit een idee gehad, of een mening geuit. Ze gebruiken hun woorden enkel als middel om iets te beschrijven. Hun mening is niet belangrijker dan die, laat ik maar zeggen van een tramconducteur?
A De tijd dat schrijvers zich konden verschuilen achter tuiltjes van woorden is wel voorbij. Men verwijt hem nu dikwijls dat hij voortdurend politieke meningen spuit gewoon omdat het mode is.
W Dat heeft men mij al dikwijls verweten, en het is gewoon kolder. In 1948 al heb ik in Leiden op de muren gekalkt: ‘Rijst per Spoor’, een protest tegen de toestand in Indonesië. Spoor
| |
| |
was ginds generaal, weet u nog wel. Dat was ook de periode van ‘Socialistische Stemmen’. We vergaderden op mijn kamer en dan stond de huiseigenaar beneden en die telde hoeveel mensen er kwamen. Er mochten er officieel niet meer dan twintig in, want anders werd het een openbare vergadering en dan belde hij meteen de politie op. Maar al die activiteiten hebben nu natuurlijk veel meer omvang gekregen. De wereld schuift steeds meer naar rechts op en dat heeft dan weer als resultaat een grotere politieke bewustwording van studenten en sommige arbeiders, zoals we in Frankrijk konden zien, en in Tsjechoslovakije, en ook in Leuven. Bovendien wordt die bewustwording ook in de hand gewerkt via allerlei communicatiemedia. De studenten van vroeger zaten gewoon opgesloten in hun muffe kamertjes of in hun sociëteit waar ze gekke feestjes hielden. Als je nu iemand als Dom Helder Camara op de tv ziet, dan gebeurt er toch wat in je. Wat die man zegt, dat hebben we niet meer gehoord sinds Lenin. Hij interpreteert de leer van Christus als een sociale leer, wat ze is, als een zweep op de maatschappij. De geldwisselaars die uit de tempel worden geranseld. De bewustwording blijkt nu toch ook uit de ontwikkelingen binnen de kerk. Ik geloof dat vele mensen die vroeger hun geloof verloren nu die crisis niet meer hoeven door te maken.
A We leven nu wel in een andere moeilijke periode, in die zin dat massa's mensen dus bewust worden, maar nog niet over de organisatie en de wapens beschikken om zich tegen de heersende situatie te verzetten. Vandaar veel frustraties en geweld.
W Als je gewurgd wordt dan is het normaal dat je gaat slaan en van je af trapt, en dat slaan en trappen is natuurlijk erg opvallend en lijkt erg brutaal, vooral voor iemand die de strop niet ziet. Van het begin af werd ieder recht op een menswaardig bestaan met geweld afgedwongen. Rechts, het grootkapitaal, internationaal georganiseerd, probeert het altijd tot het schandalige toe tegen te houden. Hun waanzinnige inhaligheid grenst aan het ongelooflijke. Alles wat zij willen is de mens tot een nieuwe slavernij brengen. Zolang men in de eerste plaats aan winst denkt en niet aan de mens is de situatie rot. Men moet denken aan het belang van iedereen, niet aan dat van een kleine
| |
| |
groep. Maar rechts is wel zo sluw dat ze het steeds zo voorstellen alsof ook voor hen het algemeen belang en de mens voorrang hebben. Op dat argument doen ze zelfs een beroep als het er op aankomt manifestaties uit elkaar te ranselen, want die hinderen het verkeer, en dus het zakenbelang, of het gezellige familieavondje, want anders komt vader te laat thuis. Men stelt het voor alsof men om de mens bezorgd is, maar gebruikt hem enkel om hem uit te zuigen. Met een goede planning is het mogelijk alles zo te organiseren dat 4 uur werken per dag voldoende is. En de rest van de tijd zou men dan kunnen vullen met mens zijn, met voetballen, tv kijken, lezen, studeren, onaneren en wegteren. Alle geweld van links wordt natuurlijk overdreven voorgesteld, maar ook uitgelokt door de agressiviteit van rechts. Hoe kun je anders het steeds weer verhogen van de bedragen die aan bewapening verspild worden noemen? Massa's tanks worden aangekocht, maar kinderen zitten met 40 bij elkaar in een duf klaslokaaltje. En hoe komt men aan het geld dat men zogenaamd meer nodig heeft om het hoofd te bieden aan het Russische monster, terwijl toch duidelijk is dat de kracht van Rusland ondermijnd is, want Roemenië en Tsjechoslovakije zijn hoogst onbetrouwbare partners van Rusland geworden. Men steelt het van de werkende mensen, want voor hen weegt het duurder worden van de sigaretten zwaarder dan voor die heel rijke lui. Het is gewoon een hemeltergend schandaal geworden. Waarom haalt men dat geld niet bij Philips of Unilever, want die worden er toch in de eerste plaats door beschermd? Het is een grenzeloze uitbuiting. En je kan haast niets terugdoen. In de Kamer zit een stelletje dode mussen te luisteren naar een piepende muis: De Jong. En is Luns druk bezig met oorpeuteren en met het opkrullen van zijn neusharen. Wat zijn dat toch voor mensen? Wat voor een man is Johnson? Ik had eens een goed plan. We zouden alle bomen in de tuin van de Amerikaanse ambassade ontbladeren. Met nicotine. Dat kan. Je komt echter die tuin niet in, en zelfs al konden we er in dan hadden we het misschien toch niet gedaan, want zo'n gouden regen en van die dingen in de lente daar zonder bladeren zien staan dat zou ons aan het hart zijn gegaan. Maar figuren als Johnson die laten duizenden mensen
| |
| |
door napalm verminken en dat beroert hen blijkbaar niet eens. God, ik zou voor de tv eens een uitzending willen organiseren: Luns confronteren met de ouders van enkele in Nieuw-Guinea gesneuvelde soldaten. Dat zou ik wel eens willen zien. Ik geloof wel dat ze hem kapot zouden ranselen op het einde. Die jongens werden ginds behandeld als goedkope speklappen. Wat dat betreft waren de Duitsers eerlijker. Die drukten bij de SS-ers meteen een blauw stempel in hun oksel. Goedgekeurd voor consumptie. Zoveel per kilogram. Maar er gebeurt niks. En toen pinkte hij een traan weg, en dronk rustig zijn rhum-cola op.
A Juist dat grapje neemt rechts bloedernstig. Het is het meest trefzekere middel om elke actie van links te compromitteren. Het voorschot van Cohn-Bendit is al klassiek geworden.
W De enige politicus van formaat die we hier in Nederland hebben is Marius Bakker, van de CPN. Hij kreeg ook eens het verwijt te horen over iemand die ergens een mooie bungalow bezat en hij heeft toen heel duidelijk gesteld dat het niet gaat persoonlijk bezit maar om onpersoonlijk bezit. Er is geen bezwaar tegen het bezit van een bungalow. Daar heeft iedereen recht op. Wat willen die mensen dan van ons? Dat wij al onze bezittingen onder de armen zouden verdelen terwijl alle zondagen mannen die haast bezwijken onder het goudbrokaat in alle kerken ter wereld hoereren met de machthebbers die het volk onderdrukken? Men zou dat wel willen: de laatste consequentie van ons verzet zou inderdaad zijn dat we ons aan het kruis lieten slaan, want je helemaal inzetten voor een zaak gaat noodzakelijk gepaard met zelfvernietiging.
A U bent de laatste auteur die ik voor dit boek interview. Bij het einde van elk gesprek heb ik de vraag gesteld of men soms over het probleem nog iets te zeggen had waarvoor men in de loop van het interview niet de gelegenheid had. Ik vraag dat dus ook aan u. En uw antwoord is dan meteen het slot van dit boek.
W In mei 1945 gooiden de Amerikanen voedsel naar beneden voor de uitgehongerde bevolking van Holland. Ik zie nog de straten voor me vol zakdoekzwaaiende mensen. De kinderen die met gestrekte armen omhoogsprongen alsof zij de besterde reddingbrengende vliegtuigen wilden aanraken. Ik was bij de vrijwilligers die de voedselpaketten op het vliegveld Valkenburg
| |
| |
moesten verzamelen. Toen ik er de eerste keer kwam maakte een panische angst zich van mij meester. Het gras van het vliegveld was asgrijs. Erboven hing een poederachtige wolk waarin menselijke wezens zich traag en gebogen voortsleepten onder een walgelijk verstikkend spinrag. Even flitste het door mij heen dat Hitler met zijn geheime wapen had toegeslagen om in zijn ondergang ons allemaal mee te slepen, of dat de Amerikanen per ongeluk in plaats van voedsel een vernietigingsmiddel hadden afgeworpen. Tot ik besefte dat die mensen daar in de verte zich niet voortsleepten met afgrijselijke gezwellen en verminkingen, maar gebukt gingen onder zakken meel die gebarsten waren zodat de inhoud langs hun lichaam stroomde. Die beelden komen weer bij me op als ik foto's zie van vernietigingen die in Vietnam zijn aangericht. Alsof, wat ik vroeger dacht te zien, de kiem in zich had voor deze ontstellende werkelijkheid. Het ontbladerde asgrijze oerwoud, uitgeloogd door chemicaliën. Mensen die zich voortslepen met hun huid aan flarden, hun vlees aangetast tot op het bot. Ouders met hun door napalm aangevreten kind in hun armen en de waanzin van de radeloosheid in hun ogen. Doden, een vlek, een hoop vuil, bijna al niet meer te onderscheiden van de grond die hun eigendom was en die ze verdedigd hebben met hun leven.
En toch zijn het dezelfde vliegtuigen die twintig jaar geleden voedsel en bevrijding brachten, die nu een beestachtige moord begaan op een volk dat vecht voor zijn vrijheid.
Een volk is nooit moordzuchtiger dan zijn regering, maar Johnson mag in ons land geen moordenaar genoemd worden. Toch weet ik zeker dat als hij de taak op zich nam om de ouders van de soldaten die het laatste uur in Vietnam gesneuveld zijn, de dood van hun kind aan te zeggen, hij zich zou voelen wat wij hem niet mogen noemen.
De rechter veroordeelt hier mensen die een bevriend staatshoofd een moordenaar noemen tot honderdvijftien gulden boeten en veertien dagen voorwaardelijk. Maar het gaat er niet om of wij een bevriend staatshoofd een moordenaar noemen. Het gaat erom of wij een moordenaar een bevriend staatshoofd kunnen noemen. En wat dat betreft, twijfel ik er niet aan dat u allemaal met mij zult zeggen: dat nooit!
|
|