Schrijven of schieten. Interviews
(1969)–Fernand Auwera– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Poging tot het samenstellen van een soort beredeneerde catalogus van een tiental elementen, feiten, ideeën en onhebbelijkheden die bij het maken van dit boek een rol hebben gespeeld1 ProbleemstellingHeel wat taboes werden de laatste jaren doorbroken, heel wat maatschappelijke dogma's in vraag gesteld, heel wat heilige huisjes min of meer grondig in elkaar getrapt. Het is normaal dat na deze verheugende gebeurtenissen, bewust of onbewust naar nieuwe steunpunten wordt uitgekeken. Het gevaar is daarbij vast niet denkbeeldig dat men, bij deze poging om de situatie meester te blijven, in sterk vereenvoudigde en dus noodzakelijk valse en gevaarlijke schemas gaat denken. Ook voor wie onze tijd bewust beleeft, niet aan deze denkluiheid wil toegeven, en redenerend op paradoxen stoot, onvermijdelijk trouwens in een periode van hervormingen en revoluties, dreigt het gevaar dat hij de resterende en nieuwe problemen maar al te gemakkelijk onder een hoopje modetermen zal willen begraven. Daarom leek het me beslist interessant eens na te gaan welke | |
[pagina 8]
| |
inhoud schrijvers, die toch rechtstreeks of onrechtstreeks tot in hun werk met de hedendaagse problematiek van sociale conflicten, racisme, schandalig toegepaste ontwikkelingshulp, honger, censuurprocessen, atoomdreiging, rebellie, onderdrukking en oorlog (Vietnam tast ons allen aan) geconfronteerd worden, geven aan gewoonlijk onnadenkend of als knots gebruikte woorden en begrippen als democratie, dictatuur, individu, massa, proletariaat, elite, pacifisme, geweld, conservatief, progressief, isolement of engagement. Hoe de schrijver onder druk van deze problemen evolueert, welke rol ze spelen in zijn werk, zijn vragen die, gelukkig, in deze gesprekken onvermijdelijk zijn gebleken. | |
2 PraktijkIn deze interviews met romanciers en dichters is de belangstelling dus uiteraard in de eerste plaats literair gericht. Alhoewel het nooit in mijn bedoeling heeft gelegen een reeks politieke of sociaal-economische interviews te maken, heeft wat ik maar het boomerang-effect van deze gesprekken zal noemen me toch nog verbaasd: elk interview keerde namelijk onhoudbaar en soms zeer snel terug naar het probleem dat als impuls voor dit boek fungeerde: het schrijversengagement. Ik heb getracht elk gesprek op te bouwen vanuit de ideeën, problemen en sfeer die het werk van de geïnterviewde beheersen. Dat zal de ene keer duidelijker blijken dan de andere, en soms ook helemaal niet. Behalve het feit dat het ene oeuvre een gemakkelijker startbasis biedt dan het andere, speelt ook een rol het feit dat ik er steeds naar gestreefd heb de auteurs zoveel mogelijk vrijheid te laten, en ik dan ook soms de zorgvuldig uit hun werk gedistilleerde vragen onbesproken heb gelaten, omdat wat men spontaan vertelde me veel interessanter leek. Wat ik in de eerste plaats heb willen doen is meningen noteren, niet een polemiek aangaan of een houding ontmaskeren. Ik heb dan ook slechts opwerpingen gemaakt als ik meende dat dat nodig was om een schrijver te dwingen zijn standpunt te verduidelijken, of om hem over een of ander aspect van zijn theorie aan het praten te krijgen. Conclusies laat ik aan de lezer over. Misschien geef ik daarbij soms wel de indruk met | |
[pagina 9]
| |
een geprefabriceerd idee aan dit boek te zijn begonnen: niets is minder waar. Ik kom daar straks op terug. Het schrijversengagement is precies een probleem waar ik zelf nauwelijks raad mee weet. | |
3 ImpulsDit boek ontstond inderdaad uit mijn onzekerheid tegenover inhoud en betekenis van het schrijversengagement. Slechts al schrijvende, door de daad van het schrijven zelf, ben ik persoonlijk me bewust geworden van de wereld waarin ik leef. Enkel en alleen door de invloed die de literatuur op me heeft uitgeoefend ben ik sociaal bewust geworden, mij mede verantwoordelijk gaan voelen voor de maatschappij waar ik toe behoor, met of tegen mijn zin. Tegelijkertijd echter ondervind ik geweldige weerstanden als ik tracht dit vrij recente besef in mijn werk te structureren. Het is mijn overtuiging dat wat ik maar de loutere verbeeldingsschrijver zal noemen nu veel vrijer en gemakkelijker kan werken dan ooit voorheen het geval was. Allerlei taboes en tradities die hem vroeger onophoudend hinderden zijn verdwenen of toch doorbroken. De geëngageerde auteur integendeel - de maatschappelijk geëngageerde auteur, bedoel ik, want het zal uit dit boek duidelijk blijken dat die twee begrippen elkaar hoegenaamd niet dekken - heeft het precies nu ontzaglijk veel moeilijker. Tot in het begin van deze eeuw kon hij zich nog afzetten tegen duidelijke toestanden. Ik ben me er van bewust dat het beeld, van een afstand bekeken, wel wat eenvoudiger en helderder zal lijken dan het in feite was, maar ik geloof toch dat vroeger, hoe dan ook, de structuren zichtbaarder waren, de verhoudingen zuiverder, de vijand een duidelijk gezicht had. Deze duidelijkheid, hoe minimaal ook, is nu helemaal zoek. De mogelijkheden tot nuancering zijn onbeperkt geworden, een normaal gesprek kan haast niet meer gevoerd worden zonder dat er om de haverklap gebruik moet gemaakt worden van woorden als alhoewel, niettemin, nochtans, echter, indien, maar, toch, evenwel. De waarheid kan niet meer achterhaald worden omdat ze - net als de dwaasheid - over de meest | |
[pagina 10]
| |
tegenstrijdige opinies verspreid ligt, en niemand nog het genie kan opbrengen zich een totaalbeeld van een situatie of een ontwikkeling te scheppen zonder te beseffen dat hij op onverantwoorde wijze moet vereenvoudigen en dus vervalsen. De communicatie-media bedelven ons onder zulke massa's verkleurde, vertekende en voorgekauwde informatie dat deze haast zichzelf annuleren, net zoals teveel licht kan verblinden. Tenslotte evolueert alles dan nog zo snel dat we nauwelijks de tijd krijgen iets grondig te verwerken, en de geëngageerde schrijver een beetje het risico loopt de gekke rol te moeten spelen van de ijverige en met bezieling hollende voetballer die altijd een tikkeltje te laat komt, die altijd net over of naast de bal trapt. | |
4 KeuzeIk ben er mij terdege van bewust dat elke literatuurliefhebber, inclusief ikzelf, gefundeerde kritiek kan leveren op de selectie auteurs die ik hier voorstel. Wat niet betekent dat ik de door mij gemaakte keuze niet zou kunnen of willen verdedigen. Het was eerst en vooral de bedoeling oudere en jongere, linkse en rechtse, gelovige en ongelovige, geïntegreerde en opstandige schrijvers aan het woord te laten. Aan de hand van bepaalde vertegenwoordigers van allerlei richtingen, genres en manifestatievormen van de Nederlandse literatuur heb ik een panoramisch beeld trachten samen te stellen, waarin niet enkel de mening van elke auteur afzonderlijk interessant kan zijn, maar vooral het vergelijken, naast en tegenover elkaar stellen van deze meningen. Juist ook om deze laatste reden heb ik twee Zuid-Afrikanen opgenomen, die elk een niet-officieel standpunt tegenover de apartheidspolitiek innemen. Phil du Plessis is genuanceerd en met bepaalde reserves pro, Breyten Breytenbach is radicaal contra. Bij het maken van deze keuze heeft natuurlijk ook mijn persoonlijke voorkeur een rol gespeeld. Mag dat even? Eveneens heeft een rol van betekenis gespeeld het feit dat ik een groot prozalezer ben, maar zeer sober in het verbruik van poëzie. Een derde criterium dat gesteld werd is dat de geïnterviewden | |
[pagina 11]
| |
creatief werk moesten geleverd hebben, waarbij ik het woord creatief zeer letterlijk en zelfs naar ouderwetse maatstaven heb geïnterpreteerd. Dat zette meteen de essayisten buitenspel, ook de journalisten van niveau. En ook heb ik geen toneelauteurs opgenomen, wat een vreemde beslissing kan lijken die ik wou verantwoorden door er op te wijzen dat ik theater niet als een zuiver literair genre kan beschouwen. Mijn selectie bestaat uit 30 namen. Dus evenveel auteurs als in ‘Wat is Links?’ van Herman J. Claeys, maar daarbij dient toch opgemerkt dat de opzet van Claeys totaal anders was: hij moest slechts selecteren uit de auteurs die manifest als links bekend stonden, terwijl mijn keuzemogelijkheid veel groter was, dus veel moeilijker, dus meer blootgesteld aan kritiek. Ik had, net als Claeys, graag evenveel Vlamingen als Nederlanders in dit boek willen opnemen. Dat evenwicht zit er helaas niet in: het zijn 17 Vlamingen geworden tegenover 11 Nederlanders, als men Heere en Faber Heeresma als één man rekent. Ik kan u, met de hand plechtig op het hart gedrukt, verzekeren dat slechts omstandigheden onafhankelijk van mijn wil hiervan de oorzaak zijn.Ga naar voetnoot(*) Ik werd bij het maken van afspraken bijvoorbeeld rijkelijk gehinderd door het feit dat ik, als door-de-weekse-kantoor-slaaf, niet erg soepel in mijn tijd zit, en dus noodgedwongen sommige wat moeilijk bereikbare Nederlanders buiten beschouwing moest laten. Bovendien wensten enkele door mij aangeschreven auteurs, vooral Nederlanders, liever niet in het | |
[pagina 12]
| |
boek mee te spelen. Het lijkt me eerlijk en normaal dat ik u hun namen en motieven mededeel, in alfabetische volgorde: Armando: ging akkoord, ‘al ben ik bang dat ik bitter weinig te vertellen heb over de onderwerpen die u voorstelt’, maar uitsluitend door tijdgebrek aan mijn kant ben ik er achteraf nooit toe gekomen een bepaalde afspraak met hem te maken. Louis-Paul Boon: ‘Excuus nog niet op uw beide brieven te hebben geantwoord, en dit komt omdat ik lang aarzelde wat ik ermee aanvangen zou. Ik geloof dat het voor mij moeilijk is, in dergelijk interview wat te zeggen dat de moeite waard is. Ik heb het trouwens allemaal gezegd in mijn beide boeken “De Kapellekensbaan” en “Zomer te Ter-Muren”, en kan het niet resumeren... Als ik daarover begin zou ik weer twee nieuwe dikke boeken moeten schrijven. Graag had ik, dat u mij er eens van tussenliet, u zult wel voldoende andere mensen hebben.’ Nic Van Bruggen: Na ons gesprek heeft hij me, in alle vriendschap en om een reden die niets met de opzet van dit boek te maken heeft, gevraagd het interview niet te publiceren. Jacques Hamelink: ‘Bovendien schijnt het mij toe dat de serie zaken (termen) die u in verband wilt brengen met de “ideeën en problemen” van mijn werk, daarmee nauwelijks iets uitstaande hebben.’ Willem Frederik Hermans: ‘Het onderwerp waarover u mij wilt interviewen zou interessant genoeg zijn om een boek over te schrijven. Ik weet nog niet of ik daar ooit toe komen zal, maar in elk geval ben ik niet frivool genoeg om er zo maar in een vraaggesprek te hooi en te gras iets over te zeggen. Ik heb trouwens in het algemeen op interviews tegen, dat men ertoe gebracht wordt dingen te zeggen die men beter eerst zorgvuldig zou kunnen overdenken, om ze daarna in alle rust op papier te zeggen.’ Ik heb Hermans toen voorgesteld hem een reeks kernvragen te zenden, die hij dan schriftelijk kon beantwoorden, maar hij is op dat verzoek niet ingegaan. Gerard Kornelis Franciscus, Markies van het Reve: ‘Ik dank U voor Uw brief van 7 Mei jongstleden. Aan Uw daarin gesteld verzoek kan ik tot mijn spijt niet voldoen, omdat ik aan het schrijven van een nieuw boek ben begonnen, & geen tijd meer | |
[pagina 13]
| |
wil besteden aan lezingen, interviews en dergelijke, die mij alleen ergernis & tijdverlies bezorgen. Ik heb wel politieke opvattingen, maar houd ze liever voor me dan ze vervalst of verminkt te zien weergegeven. De moderne, zich progressief noemende kunstenaars wensen het gangsterisme van de rode nazis te aanbidden; ik ga aan het werk & houd ramen & deuren gesloten tot de gramschap voorbij is. De hedendaagse kunstenaar vreest de vrijheid & gevarieerdheid van onze maatschappij, & wil vervolgd & vernietigd worden, zoals in Rusland of in China, & hunkert naar publieke executies onder het handgeklap van tienduizenden toeschouwers (zoals eergisteren, in Peking). Wie daar zijn stem tegen durft te verheffen, is een “fascist”, “aartsreactionair”, etc. Ik kan maar het beste voortwerken, zo goed mogelijk werk maken & zoveel mogelijk geld verdienen om een groter, op een ruimer erf gelegen & beter tegen het gepeupel te verdedigen huis te kunnen kopen. Met mijn beste wensen voor het sukses Uwer onderneming, ben ik, met de meeste hoogachting, Uw’ Maria Rosseels: ‘Om allerlei redenen - waaronder het feit dat ik voorlopig zelf met een boek bezig ben dat al mijn tijd en aandacht in beslag neemt - moet ik, tot mijn spijt, negatief antwoorden op uw vererend verzoek. Ik geloof ook niet dat u veel in mijn werk zou ontdekken dat past in het kader van uw interview, vermits de kritiek beweert dat ik “buiten de tijd leef” - en ten dele is dat ook wel zo. Er zijn ongetwijfeld belangrijke moderne auteurs in Vlaanderen en Nederland, wier werk inderdaad eigentijdse problematiek behandelt of er door beïnvloed is.’ Bert Schierbeek: Enkele dagen na de brief waarin ik hem schreef dat ik graag een gesprek met hem in de bundel zou opnemen kreeg ik, per luchtpost, een vriendelijk en bevestigend antwoord. In de daaropvolgende maanden heb ik schriftelijk en telefonisch 6 of 7 keer geprobeerd met hem een afspraak te maken, helaas zonder antwoord te krijgen. Oscar B. Timmers: ‘Gezien het thema van uw interviewboek, moet ik u helaas meedelen dat ik over betreffende problemen geen welomlijnde en goed geformuleerde meningen zou | |
[pagina 14]
| |
kunnen geven. Ik ben er welzeker bij betrokken, maar dat is niet vanuit mijn werk te herleiden, of verloopt langs dermate subtiele wegen dat ik er toch niets konkreets over zou kunnen zeggen. De kwestie is dus niet, dat ik niet zou sympathiseren met de opzet van uw interviews, integendeel, maar mijn preoccupaties als schrijver liggen in een heel ander vlak.’ Simon Vestdijk: ‘Daar ik de laatste tijd voortdurend aanvragen voor interviews krijg, kan ik u helaas niet van dienst zijn.’ Simon Vinkenoog antwoordde niet eens. | |
5 VolgordeDe gesprekken werden in dit boek gerangschikt in de volgorde waarin de definitieve tekst tot stand kwam: dat kan zowel de dag van het gesprek zelf zijn als, wegens enig over en weer geschrijf, enkele weken later. | |
6 FeitenHet bedrag dat de Amerikanen in 64-67 aan de oorlog in Vietnam spendeerden is zo hoog dat, als men het had verdeeld onder de bevolking van Vietnam, iedere man, vrouw of kind 200.000 F zou gekregen hebben. Het gemiddelde inkomen in Z.-Vietnam bedraagt nog geen 15.000 F per persoon en per jaar. Ongeveer 15 miljoen mensen lijden nu nog aan open tuberculose, en zij zullen ongeveer 50.000.000 anderen besmetten. De medische behandeling van ondervoedingsziekten kost in Guatemala bijvoorbeeld 600 dollar per ziektegeval per jaar, terwijl preventieve maatregelen slechts 10 dollar zouden gevergd hebben. Het is mode geworden de kleur van het WC-papier te kiezen op basis van de kleur van de tegels in het hokje. | |
7 Edward LearOh dear! how disgusting is life!
To improve it O what can we do?
Most disgusting is hustle and strife,
And of all things an ill-fitting shoe,
Oh botter an ill-fitting shoe!
| |
[pagina 15]
| |
8 IkGeboren te Antwerpen op 26 november 1929. Van mijn 5e jaar af astmalijder, maar genezen toen ik 15 was. Van mijn 6e jaar af opgevoed in het katholiek onderwijs, wat helaas altijd sporen nalaat. Na geloofsverlies en volkomen mislukte studies van mijn 18e jaar af ambtenaar bij het stadsbestuur van Antwerpen, wat ook al ongeneeslijk blijkt. Gehuwd sinds mijn 28e jaar, en sinds 4 jaar vader van Stefan, aan wie dit boek is opgedragen. Mijn vader was een deftig man. Een wet die de hoge inkomens belastingvrij zou maken had hem naar alle waarschijnlijkheid minder gechoqueerd dan een wet die het gemengd onderwijs zou invoeren. Maar hij benadert het dichtst mijn voorstelling van de heiligheid. In een van mijn novellen laat ik iemand zeggen: ‘Mijn moeder is alles wat God in mij heeft nagelaten.’ Die zin zou ik nooit geschreven hebben zonder mijn moeder. Ik kan, mag noch wil hen iets verwijten, al betreur ik soms dat zij mij in een al te grote afzondering hebben opgevoed. Op school werd mij daarenboven ingeprent dat de persoonlijke zuiverheid erg belangrijk is, bijna zo belangrijk als God, maar over de wereld waarin we leefden werd nauwelijks gesproken. Dat was slechts een nogal standvastig decor, waarover wij ons dus niet druk hoefden te maken. Zoals ik reeds zei heeft uitsluitend de literatuur mij geleerd dat ik ook een sociale dimensie heb. De afzondering, waartoe ik aanvankelijk door mijn astma verplicht was, heb ik al te lang aanvaard. Een korte periode van activiteiten in ‘De Nevelvlek’, een Antwerpse culturele beweging en een veel langere periode van activiteiten in een groot aantal kroegen, leerden me ook dat ik weinig sociaal talent heb, een gesloten karakter, ongemakkelijk en gespannen ben in gezelschap, geremd bij persoonlijk contact. Ik heb me na die escapades dan maar weer opgesloten in mijn eenzelvigheid en bewust afgezonderd van de literaire keuken. Ook in dit opzicht was het maken van dit interviewboek voor mij een soort avontuur. Ik geloof dan ook dat dit de aangewezen plaats is om alle geïnterviewden van harte te danken | |
[pagina 16]
| |
voor de prettige sfeer waarin deze gesprekken, zonder uitzondering, plaats hadden. Mijn roman ‘Mathias 't Kofschip’ is gebouwd op de moeilijkheid die ik zelf ondervond om, komende vanuit de afzondering en het intens beoefenen van de navelkijkerij, door het schrijven zinvol aan de tijd deel te nemen. Mathias 't Kofschip is mislukt in zijn schrijven en in zijn poging zich door de daad te engageren. De wereld waarin hij zich bevindt lijkt hem geen kans tot engagement te geven. Is dit te wijten aan een persoonlijke constructiefout, aan de onoverzichtelijkheid en onmenselijkheid van de wereld, of aan de onvolmaaktheid van het woord als communicatiemiddel? Ik wist het niet en had de indruk dat ik mezelf met dit boek op een dood spoor geschreven had. Ook om uit deze impasse te komen ben ik met dit interviewboek begonnen. | |
9 BackgroundIk ben geen academicus, geen socioloog, econoom of historicus, ik ben politiek ongeschoold, niet eens een ervaren interviewer. Ik ben een schrijver, wat dat dan verder ook mag zeggen over mijn betekenis of talent. Maar vooral ben ik iemand die zich bedreigd voelt door de maatschappij waarin hij leeft, want die is duidelijk zo gestructureerd dat zij de mens in zichzelf opsluit, dus belet zijn mogelijkheden te ontwikkelen, dus steeds meer ontmenselijkt. Sinds jaren tracht ik er wegwijs in te worden, heb ik tot kotsens toe artikelen, tijdschriften en boeken over geschiedenis, sociologie, politiek, economie en aanverwante dingen doorgewerkt, zonder duidelijk resultaat, net als trouwens in de tijd waarin ik uit mijn moeilijkheden met ziel en klieren trachtte te kruipen door nog haast uitsluitend werken over psychologie te lezen, een inspanning die alleen maar tot resultaat had dat ik wel veel wetenschappelijke kennis over mijn complexen vergaarde, maar verder geen zier verbeterde. Als ik Lukàcs lees dan verveel ik me bladzijden lang behoorlijk, word geboeid door andere passages, maar geef grif toe dat ik ook die passages wel niet altijd tot in hun laatste consequenties zal begrijpen, door gemis aan een wetenschappelijk | |
[pagina 17]
| |
gevormde basis. Ik heb ook Lucien Goldmann gelezen en Herbert Marcuse en Mac Luhan en Fulbright en Hanna Arendt en Sartre en Camus en Butor en Régis Debray, om me maar te beperken tot een mengelmoesje van namen die voortdurend in de actualiteit staan. Al bewoog ik me bij al deze mensen op meer vertrouwd terrein, toch voel ik me daardoor nog geen theoreticus of essayist worden. Maar moet ik daarom zwijgen? Het kernprobleem waaromheen ik alle andere vraagstukken en gegevens schikte was hetzelfde probleem waarmee de literatuursociologie zich bezighoudt - waarbij ik (ten overvloede) wil opmerken dat ik iemand die graag 's zondagsochtends een fietstochtje maakt geen wielrenner noem. Bij de lectuur van het boeiend artikel ‘Aspecten van de literatuursociologie’ van Helmut Gaus (verschenen in ‘Yang’ 25/26) stelde ik vast dat, al ben ik helemaal niet vertrouwd met het werk en de ideeën van daarin genoemde auteurs als Memmi en Schucking e.a., ik - en alle auteurs zullen wel in die positie verkeren - hun argumenten pro en contra allerlei aspecten van de correlatie tussen literatuur en maatschappij, gewoon door het feit dat ik schrijf, grotendeels ook al bij mezelf had gevonden, zonder doctorstitel dus, en wat minder akelig geformuleerd allicht, en dat deze niet-wetenschappelijke aanpak zelfs het voordeel had dat ik niet hoefde te kampen met de wat idiote moeilijkheid van de wetenschapsman die over literatuur pratend geen esthetisch oordeel mag uitspreken, en dus het werk van H. Courths-Mahler op gelijke voet moet behandelen met dat van, pak weg, Kafka of Joyce. Wat ik tracht duidelijk te maken is dat ik het zeer gemakkelijke verwijt ‘schoenmaker blijf bij uw leest’ telkens wanneer hier over politiek, sociologie en aanverwante dingen wordt gesproken niet neem omdat de schrijver, als auteur en als mens, hier, met natuurlijk een andere benaderingswijze dan die van de doctorandus, beslist recht en zelfs plicht van spreken heeft. Wij voelen ons slechts thuis in onszelf en in onze omgeving in de mate waarin wij die kunnen veranderen. Zoals Camus het zegt: ‘L'oeuvre la plus haute sera toujours (...) celle qui équilibrera le réel et le refus que l'homme oppose à ce réel.’ | |
[pagina 18]
| |
De plicht tot spreken zei ik daarnet, en wel beslist omdat de schrijver de enige ‘kunstenaar’ is die werkt met materiaal dat door de mens zelf gecreëerd is: het woord. Het woord ontstond uit het bewustzijn van het menselijk tekort - men spreekt van de goddelijke stilte. Het is een teken van onmacht en van protest tegen deze situatie, maar tegelijkertijd maakt het de mens ook vrij. Het woord ligt aan de basis van de menselijke vrijheid - dus moet de literatuur trachten ons uit het menselijk tekort, uit het schandaal van onze existentiële eenzaamheid te redden door de grens van de communicatiemogelijkheden te verleggen, dus onze vrijheid te vergroten. Wie zulke geëngageerdheid op niet-hypocriete wijze interpreteert aanvaardt ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Wat niet noodzakelijk wil zeggen dat er in elk boek een sociaal protest moet zitten. Veel van mijn overtuigingen zijn, terwijl ik aan dit boek werkte, geëvolueerd of met een zuchtje in elkaar gezakt, maar deze opvatting bleef overeind. Het is mijn standpunt, desnoods mijn vooroordeel. | |
10 Jean-Paul SartreL'écrivain est en situation dans son époque: chaque parole a des retentissements. Chaque silence aussi. Je tiens Flaubert et Goncourt pour responsables de la répression qui suivit la Commune parce qu'ils n'ont pas écrit une ligne pour l'empêcher. Verschillende van deze interviews verschenen reeds in kranten en tijdschriften: Ed Hoornik (De Volkskrant) - Hugo Claus (Nieuwe Rotterdamse Courant) - Gerard Walschap, Hugo Raes en J. Bernlef (Het Parool) - Harry Mulisch, Jacq Firmin Vogelaar en Jan Wolkers (De Standaard) - Hella S. Haasse en Jef Last (Friese Koerier) - Adriaan van der Veen (Haagsche Courant) - Faber & Heere Heeresma (De Nieuwe Linie). | |
[pagina 19]
| |
De bio/bibliografische nota's voorzien van een (*) werden door de betrokken auteur opgesteld, de andere heb ik zelf bij elkaar gezocht.
Ik dank de heer Maarten van Nierop, directeur bij de uitgeverij die, niettegenstaande het feit dat ik op het stuk van interviews niet de minste ondervinding had en evenmin ooit enig bewijs had geleverd de problemen die ik wou bespreken aan te kunnen, toch voldoende vertrouwen in me bleek te hebben om me de kans te geven dit boek te maken. |
|