| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redactie:
Nrs. 308-310: Herman Verhaar
Nrs. 311-313: Tomas Lieske
Redactiesecretaris: Gemma Nefkens
Uitgever: G.A. van Oorschot, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Jg. XXXI, 1987, |
nrs. 308-313, 676 pp. |
|
nr. 311: |
juli-aug. = D. Hillenius 1927-1987 |
|
nr. 312: |
sept.-okt. = A. Koolhaas 75 jaar |
| |
I. Poëzie
BOUWERS, Lenze L.
[Gedichten], 313, pp. 637-638
Dyslexie: ‘Het zit in de familie. Vraag niet: spel’ p. 637 |
Genade: ‘Handen omhoog. Alles wordt tot gedicht.’ p. 638 |
|
|
|
DRÖES, Jos
Gedichten, 312, pp. 524-526
VliegerGa naar voetnoot1: ‘zoals een vlieger wanneer het plotseling ophoudt met waaien,’ p. 524 |
Beschrijving van een jeugdfoto: ‘in 't raadselige centrum van de macht’ p. 525 |
Aalscholvers te Oostvoorne: ‘lente al hier en daar. aan gene zijde’ p. 526 |
|
|
|
EKKERS, Remco
[Gedichten], 313, pp. 635-636
Verloren huis: ‘Kijk niet om, zei je nog.’ p. 635 |
Geschiedenis: ‘Asters onder de lamp en appels’ p. 636 |
|
|
|
HERZBERG, Judith
Gedichten, 313, pp. 566-567
Het ritselendsteGa naar voetnoot2: ‘Er is plastic dat ritselt’ p. 566 |
J.W.: ‘Sinds je er niet meer bent’ p. 567 |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Gedichten, 312, pp. 530-531
Sprookje: ‘Hoe er, ergens in een ver land,’ p. 530 |
Leiden-Den Haag: 't Was koud. Je kwam me op het tuinpad met’ p. 531 |
|
|
|
MESTEROM, Harry
Gedichten, 309, pp. 194-198
Eerste vlinder: ‘Struikelend over het groen’ p. 194 |
Veldboeket: ‘Het veld, de bloemen en ik’ p. 195 |
|
|
| |
| |
Over het IJ: ‘Mee met de pont over het IJ,’ p. 196 |
De heimweetunnel: ‘De heimweetunnel gaat gebukt’ p. 197 |
Oorsprong: ‘Ontspring eer je begint.’ p. 198 |
|
|
|
SANDERS, Cees
Gedichten, 310, pp. 242-243
HerfstGa naar voetnoot1: ‘Als in een eenzaam sprookje staan’ p. 242 |
‘Veel zal geschreven staan’ p. 243 |
‘Niet van hoffelijkheid’ p. 243 |
|
|
|
SCHOLTEN, Harry
Dagen van zoveel incluis, 308, pp. 21-23
Meidagen: ‘dagen van zoveel incluis’ p. 21 |
Bij de dood van Louk: ‘ik herinner me het mooie in memoriam’ p. 22 |
Rode steenGa naar voetnoot2: ‘misschien wel westfries naief’ p. 23 |
|
|
|
SNOEK, Kees
Gedichten, 310, pp. 256-259
Zaterdagnacht in Garut: ‘neonbuizen aan de bomen’ pp. 256-257 |
Brief uit JakartaGa naar voetnoot3: ‘tussen omhelzingen en verzen’ pp. 258-259 |
|
|
|
VLEK, Hans
Gedichten, 308, pp. 68-73
Improvisatie voor een ik: ‘Deze schriftuur lijkt’ p. 68 |
Après Godot: ‘Om te schrijven’ p. 69 |
Alle menschen: ‘Waar anderen ambrozijn uit’ pp. 70-71 |
Een oudere hemelGa naar voetnoot4: ‘Ik sprak met de maker’ pp. 72-73 |
|
|
|
VROOMKONING, Victor
Gedichten, 312, pp. 527-529
Taal: ‘Hij kruist moedertaal met die’ p. 527 |
Tableau: ‘Verenigen in dit gedicht:’ p. 528 |
Tocht: ‘Zijn slapen sneeuwen in.’ p. 529 |
|
|
|
WIEG, Rogi
Vier liefdesgedichten, 309, pp. 146-148
Gedicht over jou aan zee: ‘Aan deze zee sta je bijna naakt.’ p. 145 |
Aan jou: ‘Nu jij mijn haren wast wordt alles zoals dauw’ p. 146 |
Thema's: ‘Ik varieer op thema's rond een kleine dame, op jou,’ p. 147 |
Gedicht: ‘Je hebt mooie ogen, nee, zo mag je dat niet’ p. 148 |
|
|
Gedichten, 312, pp. 522-523
Je bestaan: ‘Is het verdacht als je schrijft’ p. 522 |
Vaardigheid: ‘Tijd is drager van mijn leven, of omgekeerd’ p. 523 |
|
|
|
ZITMAN, Jan
GedichtenGa naar voetnoot5, 308, pp. 46-49
De lange thuisreis: ‘De dag dat ik mijn huid ging halen.’ pp. 46-47 |
Schuur: ‘Sluit jij de schuur?’ p. 49 |
Ontwakend uit de narcose: ‘Een aureool van blond haar,’ p. 49 |
|
|
| |
| |
| |
II. Proza
DOES, Jesse de
I.A. Boenin, De wraak. Vert.: J. de Does, 308, pp. 84-93 |
|
|
DROS, Nico
Familiezaken, 310, pp. 280-290 |
|
|
FRERIKS, Kester
De hond in de tuin, 308, pp. 2-20 |
|
|
HOEFNAGELS, Peter
Een mooie rit, 309, pp. 183-193 |
|
|
KOLK, Geert van der
Een schets van het Zuiden, 309, pp. 199-203 |
|
|
LIESKE, Tomas
De muzenmuis, 312, pp. 500-521 |
|
|
MEEUWS, Paul
De oppas, 310, pp. 226-241 |
|
|
MEIJER VIOL, P.G.L.
I.A. Boenin, In Parijs. Vert. & NawoordGa naar voetnoot1: P.G.L. Meijer Viol, 308, pp. 74-83; 93-95 |
|
|
POINTL, Frans
De enige nabestaande, 309, pp. 149-152 |
|
|
RAVEN, Wim
Egyptisch dagboek (slot), 310, pp. 299-306 |
|
|
RUYS, K.
|
|
STAVINOHA, Jan
Dertig liter Einstein, 310, pp. 244-255 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BERGH, Hans van den
Multatuli: schrijver tussen waarheid en schoonheid, 313, pp. 639-650
Diens opvatting over literatuur en het conflict tussen waarheid en schoonheid: ‘hij vermijdt de banale nabootsing van de werkelijkheid..., maar schept waarheid van een universele geldigheid’ (p. 650) |
|
|
| |
| |
BULTE, Ineke
De stamboom van Aart en het hoger gelijk van Kees, 309, pp. 114-126
Over de relatie van Aart, hoofdpersoon uit A. Alberts' De bomen (1953) tot het bos; interpretatie van het werk tegenover die van Kees Fens over ‘open plekken’ in diens werk, en met verwijzingen naar De honden jagen niet meer (1980) |
|
|
|
DUBOIS, Simone
De vriendschap in het leven van Belle van Zuylen, 308, pp. 24-39
Lezing gehouden 25 okt. 1986 op het Slot Zuylen |
Over de vriendschap en de rol van de correspondentie, o.a. met Benjamin Constant, in Belle van Zuylens leven vanaf haar 20ste jaar |
|
|
|
FONTIJN, Jan
‘Wat raakt het mij wat men met je gedaan heeft’. Van Eedens verblijf in Parijs [eind 1885] en zijn relatie met een morfiniste, 309, pp. 127-144
De vrouw komt driemaal in diens werk terug: in het onvoltooid gebleven dramatisch gedicht Winfried, in Johannes Viator (1892) en in Van de koele meren des doods (1900) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Poëzie op het verdwijnpunt, 309, pp. 153-182
Over ‘het zichtbaar maken van de leegte’ in het werk van Hans Faverey (en zijn verwantschap met Stéphane Mallarmé), van Gerrit Kouwenaar en van Rutger Kopland |
|
|
Praagse notities, 312, pp. 532-536
O.m. over de reputatie van Milan Kundera ‘aan het thuisfront’ |
|
|
Van neo-realisme tot neo(n)-romantiek, 313, pp. 568-588
Over dit ‘omkeringsproces’ bij Hans Verhagen en Armando |
|
|
|
LIESKE, Tomas
Poëziekroniek
Theo van Baaren, Trommels van marmer, 308, pp. 101-112 |
Annie M.G. Schmidt, Tot hiertoe. Gedichten en liedjes voor toneel, radio en televisie 1938-1985, 309, pp. 211-224 |
Willem Wilmink, Verzamelde liedjes en gedichten, 310, pp. 328-340 |
Stefan Hertmans, Zoutsneeuw. Elegieën, 312, pp. 547-564 |
Eddy van Vliet, De binnenplaats, 313, pp. 662-676 |
|
|
Florence, Fritzi en de Preraphaelieten, 313, pp. 589-610
Het 19de-eeuws fotografisch werk van Leopoldo Alinari i.v.m. Florence, pp. 589-594 |
Speurtocht naar de schilder van ‘Dante ontmoet Beatrice, Florence’, gereproduceerd op het omslag van de bundel ‘Kus of ik schrijf’ (1975) van F. Harmsen van Beek: niet Dante Gabriel Rosetti, maar Henry Holiday (o1839), pp. 594-602 |
De Dante/Beatrice voorstelling in ‘DanTé-Danlk, op weg naar hell’ in voornoemde bundel, pp. 602-610 |
|
|
|
MOOR, Wam de
Uit het nagelaten werk van J. van Oudshoorn, 308, pp. 50-55
Over het romanfragment van voor 1944 - het derde van de drie bewaarde hoofdstukken is opgenomen (pp. 56-67) o.d.t. Onvermijdelijke gevolgen - en over ‘Marionetten, spel van geld’ (uit 1946/1947) |
|
|
| |
| |
SANDBERG, H.W.
Verdere afbrokkeling ‘consensus’ in de NAVO - door Gorbatsjov, 308, pp. 96-100
Nl. van de consensus die vroeger in het Westen bestond over de Sovjet-Unie als potentiële vijand |
|
|
Genscher over ‘het nieuwe denken’ in de Sovjet-Unie, 309, pp. 204-210
Kanttekeningen bij de rede van Hans-Dietrich Genscher, minister van buitenlandse zaken van de Bondsrepubliek, op 1 febr. 1987 gehouden voor het ‘World Economic Forum’ |
|
|
Als arrogantie, domheid en incompetentie hand in hand gaan, 310, pp. 321-327
Over de Geheime Diensten in o.a. Frankrijk, Engeland, Rusland en USA |
|
|
|
SPOOR, Ronald
Cirkel en lijnen, 310, pp. 291-298
Parallellen tussen Oek de Jong, Cirkel in het gras en Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid (1900) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities
‘Geef ons heden...’, 310, pp. 307-317 |
De broodpolitiek in de Sovjet-Unie sedert 1918 |
Glasnosjt - of: het recht op stem, 310, pp. 317-320 |
Over de voorstelling van Gennadi Ajgi in een in het Russisch gesteld pamflet van de Schrijversbond van de Tsjoewajische Autonome Socialistische Sovjetrepubliek (1986), met vermelding van vertalingen van zijn gedichten, maar niet van de origineel Russische versie |
Zwarte humor in de sowjetpoëzie, 312, pp. 537-546 |
Met tal van epigrammen in Nederlandse vert. |
Zwarte humor in het Sovjetproza, 313, pp. 651-662 |
De speurtocht door de contemporaine letteren leverde één gaaf voorbeeld op: een fragment uit Een conservator van oudheden van Joeri Dombrovski; met het fragment in vert. (pp. 652-654) en commentaar |
|
|
|
WAGENAAR, Henk
Ongeklede gedachten. De stijlopvattingen van Rudy Kousbroek, 310, pp. 261-273
N.a.v. diens artikel ‘Meesterwerken naverteld door een schooljongen’ (NRC 17 okt. 1986) waaruit blijkt dat voor Kousbroek Maarten 't Harts slechte stijl een bijkomstigheid is; voor Wagenaar ‘berust wat gezegd wordt op inhoud zowel als stijl’ (p. 268) |
|
|
|
WIEG, Rogi
Notities, 310, pp. 274-279 |
|
Van die huiselijke dingen als leven en dood, 313, pp. 611-622
Beschouwingen over de poëzie van Rutger Kopland (pp. 612-616), van Toon Tellegen (pp. 617-620) en van hemzelf |
|
|
|
WYNIA, Gerben
Lofzang op Terhorst. Over twee oden van C.O. Jellema, 313, pp. 625-634
‘Terhorst’ uit De toren van Snelson (1983) en uit In de koude voorjaarsnacht (1986); tekst (p. 623 & 624) |
|
|
| |
| |
| |
Bijzonder nummer / gedeelte
D. Hillenius 1927-1987
(nr. 311, pp. 341-451) - Met prt.
ANDRIESSEN, Louis
Messe des Pauvres van [Erik] Satie, pp. 363-365
Over zijn orchestratie ervan die Dick Hillenius ‘zo mooi had gevonden’ |
|
|
|
GEERDS, Koos
Waterschap: ‘Collega, kameraad’ pp. 373-376 |
|
|
HERZBERG, Judith
Boomchirurg. Uit: Botshol (1980), p. 362 |
|
|
KOPLAND, Rutger
In de winter, pp. 366-368
1. | ‘Hun schichtige hoofden in de mist,’ p. 366 |
2. | ‘Terwijl ze in de sneeuw staat valt’ p. 367 |
3. | ‘Witte morgen waarin de sporen van’ p. 368 |
|
|
|
LIESKE, Thomas
Van de redactie, pp. 342-344
Over Dick Hillenius' plannen i.v.m. het tijdschrift |
|
|
Poëziekrant, pp. 345-361
Over de gedichten van Dick Hillenius, die ‘niet losgeweekt moeten worden van uit de context van de essays’ (p. 460) |
|
|
|
VROMAN, Leo
[Gedichten]Ga naar voetnoot1, pp. 369-372
Misschien te zwaar: ‘Een gedicht zo dicht gedicht’ pp. 369-370 |
Ik denk aan verzen: ‘Ik denk aan verzen die nooit zullen klinken’ pp. 371-372 |
|
|
| |
A. Koolhaas 75 jaar
(nr. 312, pp. 454-499) - Met prt.
KOOLHAAS, A.
Doodstil eitje, pp. 454-467 |
|
|
ALBERTS, A.
A. Koolhaas en de omgekeerde verrekijker, pp. 473-476
|
|
|
DEEL, T. van
Notities over Koolhaas, pp. 477-482
Over de dood in diens oeuvre; diens vertelwijze en de kritiek van Jacques Kruithof; over de dierenverhalen; diens stijl |
|
|
| |
| |
In gesprek met A. Koolhaas. In leven in het sterven en de dood, pp. 483-489
Verschenen in Trouw, 14 april 1980 |
|
|
|
MOOR, Wam de
Een bevangen kritiek, pp. 490-499
Bondige toelichting van de receptie van diens werk tot 1973; over het essay van Jacques Kruithof ‘Vertellen is menselijk’ (1976) en zijn kritiek op Koolhaas; over W. Bronzwaers reactie: De humanisering van de vertelinstantie (Forum der Letteren, XX, 1978, pp. 261-274); tot slot (pp. 497-498) een toelichting van A. Koolhaas zelf over ‘het autobiografische in zijn werk’ |
|
|
|
VROMAN, Leo
Ton, met een driepoot, pp. 468-472 - Met eigen ill.
Herinneringen aan hun kennismaking in 1931 en aan hun samenwerking op toneelgebied |
|
|
|
-
voetnoot2
- Gedateerd: Münster, Mei 1987; opdracht: Voor Gregor
-
voetnoot2
- Gedateerd: Hoorn, Westfries museum 9 juli 1986
-
voetnoot5
- Resp. gedateerd: (22.08.1986); (20.08.1986); (22.09.1986)
-
voetnoot2
- Gedateerd: 's-Gravenhage, 2-10 nov. 1986
-
voetnoot1
- Respectievelijk gedateerd: Brooklyn, 12 en 25 februari 1987
|