| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie:
Nrs. 302-303: H.F. Cohen, Herman Verhaar (beiden ad interim)
Nrs. 304-307: Herman Verhaar
Redaktiesecretaris: Gemma Nefkens, p.a. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Uitgever: G.A. van Oorschot, Amsterdam
Jg. XXX, 1986, nrs. 302-307Ga naar voetnoot1, 768 pp.
| |
Artikel van de redactie
Van de redaktie, 304, p. 257
Over de verandering van redactie |
|
| |
I. Poëzie
ALEKSANDER, W.J.
Gedichten, 306, pp. 549-555
Inktvlekken: ‘Het was een vreemde dag vandaag. Alles bleef plat voor mijn’ pp. 549-550 |
't Zakdoekje: ‘Vandaag, toen je het papieren zakdoekje wegwierp’ pp. 551-552 |
‘En daar zo zittend, in 't halfdonker,’ p. 553 |
VaderschapGa naar voetnoot2: ‘Een man alleen voor de nutteloze zee,’ pp. 554-555 |
|
|
|
BOUWERS, Lenze L.
Rondeel, 304, pp. 371-372
1. | ‘in adamskostuum word ik doorgelicht’ p. 371 |
2. | ‘ik stotter tegen 't antwoordapparaat’ p. 372 |
|
|
|
BURNIER, Andreas
|
|
DROES, Jos
Gedichten, 302, pp. 102-104
De blinde roeierGa naar voetnoot4: ‘in zijn verbeelding komt het telkens terug:’ p. 102 |
Glasbak: ‘aan 't einde van de reis’ p. 103 |
Heerenkapper: ‘de schare wachtenden ten spijt’ p. 104 |
|
|
| |
| |
FONDSE, Marko
Vladimir Majakovski, Mens (fragment). Inl.Ga naar voetnoot1 & vert.: M. Fondse, 303, pp. 130-134; 135-148
[Proloog]; De geboorte van Majakovski, pp. 135-136; 136-141 |
Het leven van Majakovski; De Majakovski passies, pp. 141-147; 147-148 |
|
|
|
HUISMAN, Michel
Vier gedichten, 304, pp. 310-314
Inzicht: ‘Het stille zijn’ p. 310 |
De oude haven: ‘De avond loopt weg’ p. 311 |
Mei: ‘Je ne regrette rien’, zei je wijs' p. 312-313 |
Bedenking: ‘Op de muur’ p. 414 |
|
|
|
JONG, Theo de
Gedichten, 306, pp. 593-597
Mont Ventoux, pp. 593-595
1. | ‘Bergen verzet om de herinnering’ p. 593 |
2. | ‘Boven ligt de wereld’ p. 594 |
3. | ‘om terugzien is het begonnen,’ p. 595 |
|
Zee: ‘We hebben iets aan zee gehad die dag.’ p. 596 |
Popey's gillende grietje: ‘Hij at gretig, bij het licht van haar ogen.’ p. 597 |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Drie gedichten, 305, pp. 431-433
Das Konzert im Garten (Peter Jacob Horemans): ‘Hij heeft een prachtig rode strik in 't haar’ p. 431 |
Niet zelden: ‘Niet zelden slaagt hij erin’ p. 432 |
Leuk: ‘Ik vind het nog steeds leuk’ p. 433 |
|
|
|
KRANENDONK, Anne
Gedichten, 306, pp. 573-576
Liguster: ‘Kaal langs het trottoir’ p. 573 |
Enclave: ‘In deze streek doe ik een afstand van gewicht’ p. 574 |
Jaarbasis: ‘De doorbuigende plank die mij droeg versmalde’ p. 575 |
Intrige: ‘Gezichtshoeken staan hier haaks op elkaar.’ p. 576 |
|
|
|
KREKEL, Miriam
Twee gedichten, 304, pp. 340-341
Eindelijk echte mensen: ‘Nu we onze rollen hebben ingestudeerd.’ p. 340 |
Molletje op mijn tuinpad: ‘Eénmaal de kinderen erbij weggeduwd’ p. 341 |
|
|
|
KRUIT, Johanna
Gedichten, 307, pp. 708-711
Geheimen: ‘In het donker huizen bomen die overdag’ p. 708 |
Vogels: ‘Om wat je overhoudt: een houten vogel van een’ p. 709 |
Ouders: ‘Duinen gerangschikt. Water rondom houdt’ p. 710 |
Verandering: ‘Plotseling is iets te laat. Het langzaam doorgaan’ p. 711 |
|
|
|
LIER, R. van
ViergedichtenGa naar voetnoot2, 304, pp. 331-334
Mijn oom: ‘De negers heetten allen eenzaamheid,’ p. 331 |
Kanttekening: ‘De proppige moeder die ze wordt’ p. 332 |
|
|
| |
| |
Wijzen van samenzijn: ‘Ik zei tot haar: over de rivieren’ p. 333 |
Amor fati: ‘Zittend op de bank naast elkaar’ p. 334 |
|
|
|
LIESKE, Tomas
Vier gedichten, 303, pp. 163-172
Conservatrix: ‘Zo'n museum: apparaten waarmee een mens mag leren vliegen.’ pp. 163-165 |
Hotel Amorosi Bei: ‘Van het hotel de zenuwen: schriel zoals de draden naar de naam:’ pp. 166-168 |
De valmachine van Atwood: ‘Die George, die Atwood, Die George Antwood, die valkundige George Atwood,’ pp. 169-170 |
De hoge hakken van Den Haag: ‘Allerhoogste; wie goed kan kijken laat zich geen oor aannaaien.’ pp. 171-172 |
|
|
|
MESTEROM, Harry
Vier gedichten, 303, pp. 197-200
Forel door visarend gevangen: ‘Vliegen is geen kunst voor een vis’ p. 197 |
Kind op zee: ‘Wat wil een kind nog meer:’ 198 |
Brompton cemetery: ‘Op je graf groeit Engels gras;’ p. 199 |
Waar: ‘Waar zoveel wit voorhanden is’ p. 200 |
|
|
|
PALLEMANS, Harry
Gedichten, 307, pp. 748-751
Middle class poets: ‘Aan tafellakens wonen onze ouders’ p. 748 |
Fee: ‘Zo lang heb je haar adem niet gevoeld,’ p. 749 |
Strijdtoneel: ‘Koning op kousen, verschuilt zich in huis’ p. 750 |
Later thuis: ‘De kunstenaar hoort zijn herinnering’ p. 751 |
|
|
|
RUYS, K.
Kamikaze, 303, pp. 185-188
‘Mij is geen God gegeven’ |
|
|
|
SANDERS, Cees
Een archeologische reis, 304, pp. 290-296; 306, pp. 568-572
Pronk van maïs: ‘Het geel op de akkers’ 304, p. 290 |
Portret van de jonge maïsgod: ‘Zijn ogen staan’ 304, p. 291 |
Jaguar: ‘In de buik van het gebergte’ 304, p. 292 |
Vogel: ‘Zeker niet als een leguaan’ 304, p. 293 |
Stèle E (Quiriguá): ‘De dood was zeer gastvrij’ 304, p. 294 |
Stèle H (Copán): ‘De bomen hebben het druk met groeien:’ 304, p. 295 |
Legaat: ‘Hier hebben zaden gewoekerd:’ 304, p. 296 |
Mythe: ‘In de schaduw van de koningsgier’ 306, pp. 568-569 |
Heerser: ‘Op de dromen van een verzamelaar’ 306, p. 570 |
Hotel: ‘Hard en zonder angst staat het gebergte.’ 306, p. 571 |
Doña: ‘Hij slaapt op de haciënda’ 306, p. 572 |
|
|
|
SLAUERHOFF, J.J.
Nagelaten gedichtGa naar voetnoot1, 306, p. 525
‘Herfst maakt de lucht ijl, de landen ver.’ |
|
|
| |
| |
STOUTE, René
Vier notities, 305, pp. 413-420
De magere dichter A: ‘Zelf zei hij te schrijven:’ pp. 413-415 |
Stationshal ArnhemGa naar voetnoot1: ‘Wegens 1 trein te vroeg’ pp. 416-417 |
Subversie: ‘Neem eens de trein door je zenuwstelsel’ pp. 418-419 |
Levenslied: ‘In het Rotterdamse havenkwartier’ p. 420 |
|
|
|
TELLEGEN, Toon
Gedichten, 302, pp. 43-47
Een punt: ‘Ik moet iets bedenken, dacht ik.’ p. 43 |
Twee koorddansers, p. 44 |
Een zijden draad: ‘Ik ben zo groot als ik nooit gedacht had’ p. 45 |
De wanhoop: ‘De wanhoop speelt met mij’ p. 46 |
Een dichter: ‘De dichter liet zijn wangen gloeien,’ p. 47 |
|
|
Gedichten, 307, pp. 690-693
Ik was eens: ‘Ik was eens heel gelukkig’ p. 690 |
De regen: ‘Ik was niet van plan van je te denken,’ p. 691 |
Na de storm, p. 692 |
De bloem: ‘Wat moet ik met mijn zomer doen, denkt de bloem.’ p. 693 |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Iosif Brodski, Gedichten. Vert.: C.B. Timmer, 307, pp. 663-668
Uit de cyclus: Nieuwe stanza's voor Augusta, p. 663; 664; 665; 666
‘Hier, metterdaad levend begraven’; ‘Klots en bagger, ritsel, pruttel-’; |
God woont niet op het dorp...; Bijna een elegie |
|
Uit de cyclus: Rededeel: ‘De diepblauwe ochtend in een ijsbloemomraming’ p. 667 |
Uit de cyclus: Twintig sonnetten aan Mary Stuart: Sonnet III, p. 668 |
|
|
|
VLEK, Hans
Gedichten, 302, pp. 68-72
To coin a phrase, pp. 68-72
1. | ‘Een goed vers wil 'k schrijven, niet’ p. 68 |
2. | ‘Een buitenlands citaat boven’ p. 69 |
|
Naief kinderliedje: ‘Op het kerkhof van Dodemansgaarde’ p. 70 |
Bij een vaas: ‘Van veraf lijken de kunstbloemen echt,’ p. 71 |
Voor een vriend: ‘Zo nu en dan kan ik geen poëzie’ p. 72 |
|
|
|
WATERLAND, Emo
Gedichten, 306, pp. 612-616
Scotch bride: ‘in een schotse ruit’ p. 612 |
Het meisje, p. 612 |
Split enz.: ‘op de gang van’ |
Bij leven en welzijn: ‘in de aard van welzijn schuilen’ p. 614 |
Snijden aan gras: ‘als ik’ p. 614 |
Half om: ‘westelijk halfrond’ p. 615 |
Soixante-neuf: ‘en ondertussen’ p. 615 |
Pin-up: ‘half naakt’ p. 615 |
|
|
|
WIEG, Rogi
GedichtenGa naar voetnoot2, 302, pp. 83-87
Seizoenen: ‘Vandaag, van werk naar kamers toe’ p. 83 |
In alle dingen: ‘Nu dan, die verschrikte vogel in je handpalm’ p. 84 |
|
|
| |
| |
Als een sonnet van verveling: ‘Vroeger wist ik al dat trage tijd’ p. 85 |
Zoveel anders: ‘Ik leg zoveel dingen recht, mijn dagen’ p. 86 |
In de ochtend: ‘Verwondering over de matte lichtval’ p. 87 |
|
|
|
ZWAGERMAN, Joost
Gedichten, 304, pp. 369-370
De argeloze hangmat: ‘Als een kwartel zo stuurs zit ze’ p. 369 |
Geweest, p. 370
1. | ‘Als er ruzie wordt gemaakt’ |
2. | ‘Hé jij, dichter! - Ik hoor mezelf de zinnen’ |
|
|
|
Ik heb te regelen, 305, pp. 395-398
De dichter heeft te regelen: ‘Ik heb te regelen een kindjelief,’ p. 395 |
Nee: ‘Nee, dan de dichter die het gewicht’ p. 396 |
Vandaag gezongen: ‘Vandaag gezongen speelde ik’ p. 397 |
DressuurGa naar voetnoot1: ‘Jij zegt er is een vormeloos eskader’ p. 398 |
|
|
| |
II. Proza
BLOEMEN, Yolanda
Giacomo Antonini, Pilar. Vert: Y. Bloemen, 303, pp. 218-238 |
|
|
BONGER, H.
Een dierbare herinnering, 305, pp. 484-489 |
|
|
HERK, Frank van
Van melk en bloed, 307, pp. 712-735 |
|
|
MEEUWS, Paul
Een partij droog hout, 305, pp. 421-430 |
|
|
PAUL, J.W.
Het lange zwarte haar van Maud, 304, pp. 258-289; 305, pp. 449-472 |
|
|
PESKENS, R.J.
Het geldkistje, 306, pp. 514-524 |
|
|
RAVEN, Wim
Egyptisch dagboek (8), 303, pp. 189-196 |
|
|
STAVINOHA, Jan
Le sacre du printemps, 304, pp. 297-309 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ANKER, Robert
Een holle maag, 302, pp. 73-82
N.a.v. Maarten 't Hart, Domenico Scarlatti (XXIX, 301 = Scarlatti-nr, pp. 104-114) |
|
|
| |
| |
Nee, Nee! Ik wil niet in uw bloemlezing, 306, pp. 556-567
Mededeling van de brief van drs. Leo Pennins OP en drs. Bert Langeveld met verzoek tot opname van vier gedichten in bloemlezing Dichter bij de mens n.a.v. het 25-jarig bestaan van Sint Dominicus Vitus, RK Opleidingsinstituut voor leraren te Nijmegen; negatief antwoord van Anker, dat ‘een essay (geworden is) over zijn bezwaren tegen religieus denken’ (p. 567); In een Nawoord (p. 567) deelt hij mede dat de twee drs. staan voor Jeroen Koolbergen van uitgeverij Tabula |
|
|
|
BERGER, Peter
Wie is Pierre Dubois?, 304, pp. 335-339
Getuigenis in het programma ‘De wereld van P.H. Dubois’ op 8 april 1986; Berger was Dubois' ondergeschikte op de kunstredactie van het verdwenen Haags dagblad Het Vaderland |
|
|
|
BERGH, Greetje van den
Belle van Zuylen & James Boswell, Brieven [14 juni - 19 juli 1764]. Inl.Ga naar voetnoot1, vert. & noten: G. van den bergh, 304, pp. 342-343; 344-362; 363 |
|
|
BOKSHOORN, Frederik
Het nihilisme, de ‘honnêtiteit’ en het vertraagde démasqué van Hermann Rauschning, 303, pp. 149-162
Over H. Rauschning en Menno ter Braaks vertalingen: De nihilistische revolutie. Schijn en werkelijkheid in het Derde Rijk, 1939 [o.t. Die Revolution des Nihilismus, 1938] en Hitlers eigen woorden. Politieke gesprekken over zijn werkelijke bedoelingen, 1940 [o.t. Gespräche mit Hitler, 1939] |
|
|
Ironie als allemanshouding en het behagen van de pseudo-satire, 307, pp. 736-747
Typering van de satiricus, met Jonathan Swift als voorbeeld; de opvatting van Theodor W. Adorno, Robert C. Elliot, J.P. Guépin; Gore Vidal over satire in Amerika; over Multatuli en B. Brecht |
|
|
|
FRANCKEN, Eep
Zwartblauwe ogen [Oek de Jong, Cirkel in het gras], 303, pp. 250-256
Met reactie van Peter Burger: De diepgang van een surfplank (305, pp. 506-511) en Naschrift (pp. 511-512) van Eep Francken |
|
|
|
GELRE, Henk van
Nietzsche's Jezus-beeld en interpretatie van de evangeliën, 305, pp. 399-412
Vervolg van deel één (XXIX, 1985, 299, pp. 470-492) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Ook een vulgaire melodie is een weg naar het paradijs. Over het werk van Willem Brakman, 306, pp. 527-548 |
|
|
HANSSEN, Léon
Thomas Mann en Menno ter Braak: drie nieuwe brieven, 306, pp. 598-611
Met tekst van de brieven d.d. 28-8-1937; 3-9-1937; [24-7-1939], pp. 600-601; 601-602; 606 |
|
|
| |
| |
HAVENAAR, Roland
De moeilijke keuze en het verkeerde alternatief. De verkiezingen van 21 mei, 303, pp. 173-184
De programma's van de PVDA, de CDA en het VVD en weerstanden bij de burger |
|
|
|
HINRICHS, Jan Paul
Een Bulgaars geweten [De dichter Atanas Daltsjev], 302, pp. 36-42 |
|
|
KEUNING, Nico
‘Ik schrijf vanuit een directe maatschappelijke positie’, 302, pp. 48-56
Gesprek met ambassadeur A.L. Schneiders over zijn schrijverschap |
|
|
A.L. Schneiders: ‘Zoekend naar leven in het wild’, 302, pp. 57-67
Over diens werk, waarvan een gedeelte onder pseudoniem A. van Anders |
|
|
|
KLOOS, Carola
‘Kellendonk, denker, aangenaam’, 307, pp. 642-662
Frans Kellendonk, Mystiek lichaam. Een geschiedenis; tevens over Jaap Goedegebuures recensie in de Haagse Post (7-6-1986) |
|
|
|
LIESKE, Tomas
Poëziekroniek
Hans Berghuis, Plaatsen van onherbergzaamheid, 306, pp. 629-640 |
Wim Brands, Inslag, 302, pp. 117-120 |
Maarten Doorman, Weg, wegen, 302, pp. 109-117 |
Elisabeth Eybers, 304, pp. 373-384 |
Koos Geerds, Het vloeiende land (2de dr;); Dit verre turen, 307, pp. 759-767 |
Marcel Koopman, Op het nachtslot, 303, pp. 239-249 |
H.J. de Roy van Zuydewijn, Enclave (bewerking van Shakespeares Macbeth), 305, pp. 495-505 |
Bert Schierbeek, De tuinen van Suzhou, 307, pp. 756-759 |
|
|
|
MARRES, R.
Een moderne noodlotstragedie, 305, pp. 434-448
Kritiek op Paul Rodenko, Het slechte gebit van Orestes (in: Je kunt er toch blijven bij zitten. Kritieken op romans van S. Vestdijk. Verz. door Rudi van de Paardt, 1983; [eerder in: Paul Rodenko, De sprong van Münchhausen, 1959)]; over Ivoren wachters |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan & MULDER, Henk
Georg Christoph Lichtenberg, Donderslagen op muziek. [Aforismen en beschouwingen]. Vert.: A. Morriën & H. Mulder, 305, pp. 473-483 |
|
|
NECK YODER, H. van
Calibans antwoord. De Caribische roman, haar noordelijke lezer en het kolonialisme, 307, pp. 694-707
Ter beantwoording van de vraag ‘Hoe kan de Caribische roman gezien worden als een verwerping van de koloniale verhoudingen’ (p. 695) wordt de houding van de slaaf Caliban tot de kolonialist Prospero in Shakespeares The Tempest toegelicht (pp. 695-704) ter vergelijking met de houding van de Westerse cultuur t.o.v. de niet-Europese mens; o.a. over C. Debrot, A. Helman, B. van Leeuwen, A. Roemer |
|
|
|
NOORDZIJ, Gerrit
Mattheus in opspraak [Mattheus 27; 25 en het antisemitisme], 302, pp. 30-35 |
|
| |
| |
RADSTAKE, Jos
J. van Oudshoorn en Judith, 306, pp. 577-592
Over ‘Friedrich Hebbels eerste toneelstuk Judith (1840) voor zover dit van belang is voor het werk van Van Oudshoorn, in het bijzonder voor Tobias en de dood (1925)’ n.a.v. de opvoering van Judith in een bewerking van Ger Thijs |
|
|
|
RUITENBERG - DE WIT, Annie
Het eeuwige veer, 304, pp. 315-330
Reactie op Wies Roosenschoon, Ut pictura poesis. Enige suggesties n.a.v. Nijhoffs picturale bronnen bij Het veer [uit: Nieuwe gedichten, 1934] (XXX, 1985, 299, pp. 427-429) |
|
|
|
SANDBERG, H.W.
Een Europees verdrag van niks, over niks, p. 302, pp. 105-108
Over het Europa van de Zes |
|
|
De dubbelzinnigheid van de Franse bijslaap, 303, pp. 201-205
De gaulistisch-liberale meerderheid na de verkiezingen in Frankrijk |
|
|
Scheuren in het bondgenootschap, 304, pp. 364-368
De NAVO en de verhouding tot de Amerikaanse bondgenoten |
|
|
Een ‘proces van Helsinki’ bestaat niet. Waarom doen alsof?, 305, pp. 490-494
De ‘Slotacte van Helsinki’ en het gebrek aan medewerking vanwege de Sovjet-Unie |
|
|
Het been van Oliver Sacks, 306, pp. 617-626
Pleidooi voor existensiële neurologie in A leg to stand on (1984; Een been om op te staan) n.a.v. diens behandeling in het ziekenhuis na een val bij een bergbeklimming |
|
|
‘Zeus - verlos ons van de Olympische gedachte’, 307, pp. 752-755
N.a.v. de niet-toekenning van de inrichting der Olympische spelen in 1922 aan Amsterdam |
|
|
|
SPOOR, Ronald
Drie Italiaanse vrouwen: Larrios, Maria Concepción en Pilar, 303, pp. 206-217
Giacomo Antonini/E.du Perron/J.Slauerhoff/F.C. Terborgh; Antonini's novelle Pilar (geschreven in 1935-36, nooit gepubliceerd tenzij nu - zie: Proza, sub: Bloemen, Y.) en Terborghs Maria Concepción (Forum, IV, 1935, pp. 780-788), en de verwantschap met Slauerhoffs Larrios (uit Schuim en asch, 1930) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities. Variaties voor volwassenen, 302, pp. 88-101
Ossip Mandelstjam en zijn kindergedichten |
|
|
|
VERKUIL, I.D.
Jacques de Kadt en de nieuwe vrijheid, 302, pp. 2-27
‘De Kadt's intellektuele ontwikkeling in de jaren 1934 (“Van Tsarisme tot Stalinisme) - 1939 (“Het Fascisme en de nieuwe vrijheid”)’ |
|
|
|
WENTHOLT, Rob
Over D.H. Lawrence en Thomas Mann, 307, pp. 669-689
‘Fragment uit een boek in wording over het begrip identiteit’; over de reacties o.a. op de oorlog van beide grote schrijvers en de vraag ‘hebben zij, door de hoge ontwikkeling van hun persoonlijk bewustzijn, meer innerlijke vrijheid tegenover die opgedrongen maatschappelijke lidmaatschappen waar “gewone” mensen vaak zo machteloos tegenover staan?’ (p. 671) |
|
|
| |
| |
WIEG, Rogi
Notities [over allerlei], 305, pp. 386-394 |
|
|
ZWEERS, A.F.
Terugkomend op Een nagelaten bekentenis van Marcel EmantsGa naar voetnoot1, 302, pp. 121-124
Reactie op R. Marres, Waarom vermoordde Willem ter Meer zijn vrouw? Het interpreteren van motivatie in Een nagelaten bekentenis van Emants (XXX, 1985, 297, pp. 181-197); met een antwoord van R. Marres: Schaamte versus schuldgevoel in ‘Een nagelaten bekentenis’ van Marcellus Emants, pp. 125-128 |
|
|
|
-
voetnoot1
- ‘De mens naar Majakovski. Een synopsis’
-
voetnoot2
- Gedateerd: respect. 1930, 1977, 1982, 1984
-
voetnoot1
- Met aantekening van Kees Lekkerkerker over de twee versies, waarvan dit de laatste is
-
voetnoot2
- Opdracht: Voor mijn grootvader Zoltán Fodor
-
voetnoot1
- ‘Belle van Zuylen... ik heb geen talent voor ondergeschiktheid’
|