| |
| |
| |
De Tweede Ronde
Tijdschrift voor literatuur
Opgericht in 1980
Redaktie: Marko Fondse, Peter Verstegen
Redaktieadres: Nieuwe Spiegelstraat 59, Amsterdam
Uitgever: Bert Bakker bv., Amsterdam
Jg. II, 4 nummers: lente, zomer, herfst, winter 1981, telkens 160 pp.
| |
Artikels van de redactie
Voorwoord, 1, p. 1; 2, p. 1; 3, p. 1; 4, p. 1
Voorstelling van elk nummer en van enkele medewerkers |
|
| |
I. Poëzie
ALTENA, Ernst van
Georges Brassens, De mooibillige venus. Vert.Ga naar voetnoot1: E. van Altena, 4, pp. 98-99 |
|
|
BAKKER, Wim & GEMERT, Arnold van
Odysseas Elytis, Zes gedichten. Vert.: W. Bakker & A. van Gemert, pp. 131-136
Tweede natuur II, XVI, XVIII, p. 131, 131-132, 132-133 |
Afkomst van het landschap of Het einde van het mededogen, pp. 133-134 |
Driemaal de waarheidGa naar voetnoot2; Geschenk van zilver gedichtGa naar voetnoot2, p. 135; 136 |
|
|
|
BOERSTOEL, Jan
Vreemd, 3, pp. 94-95
‘Ze woonde in zo'n nieuwbouwwijk,’ |
|
|
|
BRABANDER, Gerard den
[Gedichten]Ga naar voetnoot3, 2, pp. 69-76
Kinderloos huwelijk; Kerkgang; Gij kleedt u ..., p. 70; 71; 72 |
De armen aan de voet van Notre-Dame; Herfstnacht in de Tuileriën, p. 73; 74 |
Jonge weduwe; Venus, p. 75; 76 |
|
|
|
BRUNT, Nini
[Vertalingen]
Alasdair Maclean, Duivelsmasker uit de westelijke Hooglanden; De oude hond, 1, pp. 158-159; 159 |
Valery Larbaud, Het geven van zichzelf, 2, pp. 150-151 |
|
|
| |
| |
BRUYN, E.B. de
|
|
BUDDINGH', Cees
Benjamin Péret, Grafschrift op een monument voor de gevallenen. Vert.: C. Buddingh', 2, p. 156 |
|
|
CHARLES, J.B.
Drie gedichten, 4, pp. 46-48
Groningen 1940: klik veur dunschiet: ‘Een dag in april,’ pp. 46-47 |
Niet zelden: ‘Deze regels te zitten schrijven’ p. 47 |
De moeilijkheid: ‘Scheppen, schreef (waar ook weer?’ p. 48 |
|
|
|
CLAES, Paul
[Stéphane Mallarmé vertaald]
Drie sonnetten (O.t.: Tombeaux), 2, p. 152; 153; 154 - Met ill. |
Grafsteen van Edgar Poe; ... van Charles Baudelaire;... [van Verlaine] |
Vier gedichten, 3, p. 155; 156; 157; 158 |
Albumblad; In jouw geschiedenis gegleden; Heil; Waaier van madame Mallarmé |
|
|
|
DEDINSZKY, Erika
[Gedichten], 1, pp. 58-60
Vlakland: ‘Ik vries dieper in ontzetting vast naarmate de jaren verglijden’ p. 58 |
Carrousel: ‘van een gesprek de volle zee op was in de’ p. 58 |
Als ik zo uit het raam kijk, pp. 59-60
1. | ‘tenslotte bogen ook de tulpen hun vlezige kroon voor de’ p. 59 |
2. | ‘rails en rimpels geen traan en geen trein nadert’ p. 59 |
3. | ‘als ik nou eens vanaf zendmast of klokketoren’ p. 60 |
4. | ‘vergeet 't maar’ p. 60 |
5. | ‘te laat broed me maar niet meer uit broeder’ p. 60 |
6. | ‘schrikbarend nemen ze toe de hoofden met kansel of buro als onderlijf’ p. 60 |
|
|
|
|
DIJL, Frank van
Dublin, 3, pp. 48-49
1. | ‘In Dublin heeft iederéén de paapse’ p. 48 |
2. | ‘In haast alles doen ze de Engelsen na,’ p. 48 |
3. | ‘Het is een lange weg naar Tipperary:’ p. 49 |
| Epiloog: ‘Ik, die swingen ging in Londen, Parijs of’ p. 49 |
|
|
|
DOOREN, Frans van
Mario Luzzi, Vijf gedichten. Uit: Onore del vero (1957). Vert.: F. van Dooren, 4, pp. 137-140
Tegen de veertig; Tot mijn moeder vanuit haar huis, p. 137; 138 |
Aan de kant; De kroeg; Zoals jij wilt, p. 138; 139; 140 |
|
|
|
DRS. P.
[Gedichten]
Alweer een nieuw patroonGa naar voetnoot2: ‘Alweer een nieuw patroon, en wel de (d)e(e)f’ 2, p. 88 |
Telescoop: ‘Dit maal komt telescooprijm aan bod’ 3, p. 100 |
|
|
| |
| |
EIJKELBOOM, J.
John Donne, The sunne risingGa naar voetnoot1 - Zonsopgang. Vert.: J. Eijkelboom, 1, p. 156 |
|
Philip Larkin, Hoge vensters. Vert.: J. Eijkelboom, 1, p. 157 |
|
[Gedichten], 2, pp. 36-38
In de tuin, pp. 36-37
1. | ‘Soms was het goed en zaten wij bijeen’ p. 36 |
2. | ‘Tussen versleten en gescheurde’ p. 37 |
|
In het park: ‘Zoals de schemering de stammen’ p. 38 |
|
|
|
FONDSE, Marko
Twee gedichten, 1, pp. 61-62
Bemoediging: ‘Wees niet beducht dat je ziel nooit meer herstelt.’ p. 61 |
Toekomstmuziek: ‘Zo is het met het woord gegaan’ p. 62 |
|
|
Drie gedichten, 4, pp. 49-50
Besta maar hemel: ‘Mijn vader was de werkman Kees’ p. 49 |
Diagnose: ‘... ontbreekt uw zoon het vermogen zich voor te stellen’ p. 50 |
Dagen: ‘O het ontwaken dat als sterven was-’ p. 50 |
|
|
|
FONDSE, Marko & SANTEN, Louise van & VERSTEGEN, Peter
Emily Dickinson, Vierenveertig gedichten. Vert., 1, pp. 136-153
Een selectie uit Complete poems, voorafgegaan door een inleiding van Marko Fondse: Emily Dickinson vertaald (p. 135); de selectie omvat de gedichten nr. 41; 52; 67; 155; 199; 217; 241; 249; 252; 254; 435; 437; 449; 466; 490; 524; 536; 585; 599; 601; 628; 650; 686; 764; 885; 967; 986; 1052; 1075; 1081; 1101; 1126; 1129; 1182; 1203; 1212; 1601; 1657; 1692; 1695; 1755; 1765; 1769 |
|
|
|
FONDSE, Marko & VERSTEGEN, Peter
Eugenio Montale, Twaalf gedichtenGa naar voetnoot2. Vert.: M. Fondse & P. Verstegen, 4, pp. 145-154
In limine; De citroenen, p. 145; 146-147 |
Uit: Ossi di seppia 1, 2; 7, 8; 14, 15; 17, pp. 148-149; 149-150; 150; 151 |
Dora Markus 1, 2, pp. 151-153 |
Het kustwachtershuis; Uit: Mottetti (1), pp. 153-154; 154 |
|
|
|
GUÉPIN, J.P.
Guillaume Apollinaire, Uit: Het dierenboekGa naar voetnoot3. Vert.: J.P. Guépin, 2, pp. 78-80 - Met ill.
De schildpad, De leeuw; De kat, De rups; De inktvis, De karper, p.78; 79; 80 |
|
|
|
HEYEN, J.P.
Japanse stemmen, 4, pp. 51-52
‘In het warme huisje’ p. 51 |
|
|
|
HOEK, Pedro van
[Vertalingen], 2
Jean Richepin, Vreugdeloos sonnet, p. 89 |
Raymond Queneau, Adieu ma terre ronde - Vaarwel mijn ronde aarde, p. 157 |
|
|
| |
| |
HOGENDOORN, Wiebe
[Vertalingen]
William Blake, Liedjes spelend (O.t.: Piping down the valleys wild), 3, p. 137 |
George[s] Brassens, Callipygische VenusGa naar voetnoot1, 2, pp. 81-82 |
Francis Jammes, Ik verveel me dood..., 2, p. 83 |
Justin Richardson, What 'll be the title? - Onoverkomelijk, 3, p. 101 |
Uit: Carmina Burana: ‘'k Zing van mijn lot, dat verlicht mijn bestaan,’ 3, p. 136 |
|
|
|
HOORE, Cees van
Zomer (een fragment), 1, pp. 63-64
‘Als biggerose poedelnaakte Rubensiaansen varen wolken door azuur’ |
|
|
O, mijn kleine, mijn koningskatGa naar voetnoot2 (drie gedichten voor Floor), 2, pp. 39-40
1. | ‘Soms, Snorrewitz, ging je mooi’ p. 39 |
2. | ‘'s Morgens, op een luik van zonlicht,’ p. 40 |
3. | ‘Wind, neem af en streel zijn vacht,’ p. 40 |
|
|
Zes gedichten, 4, pp. 53-55
Paarden: ‘Hoe ze vonken schraapten’ p. 53 |
Glans: ‘Mijn vader droeg goedkope schoenen’ p. 54 |
Gerief: ‘De zinken teil, waarin zij zat,’ p. 54 |
De IJssel: ‘In halfslaap het kraken weer,’ p. 55 |
Geduld: ‘Zag na de laatste slok’ p. 55 |
Een gedicht, dit bijvoorbeeld: ‘Zijn vinger talmt bij een veengebied,’ p. 55 |
|
|
|
HOUKIND, Mees
Vier gedichten, 3, pp. 50-51
Stil: ‘Als ik nu stil zou zijn, zo stil in sprakeloosheid’ p. 50 |
Ach ja: ‘Ik keek alleen maar naar zijn handen,’ p. 50 |
In dualis: ‘Hoe moet ik je dat nou uitleggen’ p. 51 |
Gillen: ‘Gillen doe ik heel zachtjes,’ p. 51 |
|
|
|
HUISMAN, Dick
Vier gedichten, 3, pp. 52-53
Paternoia: ‘Schade aan mijn rood en doof geslagen oor:’ p. 52 |
Pianissimo: ‘Haar piano is een mond vol tanden,’ p. 52 |
Lonesome hobo: ‘Op een afgebroken boomstronk plukjes mos,’ p. 53 |
Hoe rozen rood worden: ‘Zing, nachtegaaltje, met je hartje’ p. 53 |
|
|
Vier gedichten, 4, pp. 56-57
Zefiers oponthoud: ‘Ritselwoordjes zweven naar je, dode blaadjes’ p. 56 |
Oogappel: ‘Verhalen over vroeger zijn altijd zo’ p. 56 |
Of ik me een nationalist voel?: ‘Onze honger naar een eigen grootheid:’ p. 57 |
Elyseeïsche meditaties: ‘Ik zag een dorstig zoekend witje klappend’ p. 57 |
|
|
|
KLOKKENIST, Nelis
Buitenspel, 2, p. 84
‘Hij leefde de lange jaren als een bloodaard’ |
|
|
[Gedichten], 3, pp. 96-97
Vissenlatijn: ‘Er is vis die niet vet en niet schraal is,’ p. 96 |
Amor Felis: ‘Al vijftien jaar, die kat. Nog altijd gromt het loeder’ p. 96 |
Pro Ecclesia: ‘Om een in de biecht verzwegen’ p. 96 |
't Is ongelijk verdeeld: ‘De broodplank ligt in 't avondrood’ p. 97 |
Huls: ‘Hoe heb ik, oud koekblik, hoe heb ik als kind’ p. 96 |
|
|
| |
| |
[Gedichten], 4, p. 101
Albion: ‘Als krijt zo wit tijgt welgemoed’ |
Eppur si muove: ‘Dat deze wereld mij niet vraagt’ |
|
|
|
KNEPPER, Simon
Een mooi vak en andere gedichten, 1, pp. 96-98
Een mooi vak: ‘Als ik vaststel: De zon speelt haar tintelend spel’ p. 96 |
Aan mijn tenen: ‘Met betrekking tot u, goede tenen,’ p. 96 |
Ridders van de straat: ‘“Heer, bewaar de kattemepper...”’ p. 96 |
Arbeidsvreugd: ‘Wie kent er in 't Limburgse Kempengebied’ p. 97 |
Voordracht: ‘Ik heb mijn hart in Zierikzee verloren’ p. 97 |
Er was: ‘Er was een man in Tjirebon’ p. 97 |
Die bitter: ‘Die bitter de morgen der jeugd ziet verglijden,’ p. 98 |
Mei: ‘Klein vogeltje zwierezwaait hoog in de lucht,’ p. 98 |
Zelfbeschouwing: ‘Uw afgetrokken oogopslag’ p. 98 |
Avondrood: ‘Mijn leven vloot als ijle mist,’ p. 98 |
|
|
[Gedichten], 2, pp. 85-87
Ballade van de oude vrouw in de automatiek: ‘Eens sjouwde een wenende oude,’ p. 85 |
Onweer: ‘Als hoog in de Jura een ratelslag dreunt,’ p. 86 |
Griep: ‘Dagenlang sleept de verkrachting’ p. 86 |
Satie: ‘O, kon ik zeggen wat ik zie,’ p. 86 |
Verzuchting: ‘Soms valt het bestaan onmiskenbaar wat zwaar,’ p. 87 |
In het bos: ‘Juist breekt een vroege zonnestraal’ p. 87 |
Vermaning: ‘Laat nimmer 't hart vermurwen’ p. 87 |
|
|
[Gedichten], 3, pp. 98-99
Vertelling: ‘In de bergen trof ik onlangs’ p. 98 |
Getuigenis: ‘Ik lijd met vastberadenheid,’ p. 98 |
Afscheidsbrief: ‘Nu die ander in je leven is gekomen’ p. 98 |
Novembernacht: ‘Een grauwe maan verstrooit haar licht.’ p. 99 |
Huisdichter: ‘Het gieren van de najaarsstorm’ p. 99 |
Zoals: ‘Zoals de spin bij schemerlicht’ p. 99 |
Aarde: ‘Wij denken te leven op aarde,’ p. 99 |
|
|
[Gedichten], 4, pp. 102-103
Allegretto: ‘Als januari maart was’ p. 102 |
Ik heb: ‘Ik heb gekeken naar het opgaan van de zon’ p. 102 |
Omtrent Potgieter: ‘Op aarde wordt Potgieters dichterlijke woord’ p. 102 |
Worm: ‘In tegenstelling tot het paard,’ p. 102 |
Tot een zuigeling: ‘Elk nieuwgeboren mensenkind wacht een verloren strijd,’ p. 103 |
Stukje zoölogie, p. 103
1. | ‘De schelvis wordt gekenmerkt door’ |
2. | ‘De koe schenkt ons uitsluitend melk’ |
|
‘Wat me nu is overkomen!’ p. 103 |
|
|
|
KONING, Johan de
Drie gedichten, 3, pp. 54-55
‘Een tocht op trimschoenen’ p. 54 |
De trekvogel: ‘Voor 't voorjaar vroeg ze me te gaan’ p. 54 |
Een fietstocht, p. 55
1. | ‘Als de greppels verzinken’ |
2. | ‘De rust van een weiland’ |
|
|
|
| |
| |
LEIVE, Paul
Vier gedichten, 3, pp. 56-57
Bouwdozen: ‘Te lijmen Stuka's,’ p. 56 |
Het ventje R.: ‘Waar moet dat heen met zo'n kind?’ p. 56 |
Portiek: ‘De peuter in een wehrmacht-jas’ p. 57 |
Avond: ‘Ik speel dat ik je afhaal op Centraal.’ p. 57 |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
[Gedichten]
Zweven: ‘Het sneeuwde toen. Op je wimpers’ 3, p. 58 |
Pinken en duimen: ‘O God, mijn duimen!’ 4, p. 58 |
|
|
|
NORD, Max
Kwatrijnen, 1, p. 65
Gelijkenis: ‘Ik zie haar gaan en denk niets is verloren’ |
Ik: ‘Is dit mijn naam? Zou ik nog op hem lijken?’ |
Zie: ‘Zie hoe ik weerbarstig leef’ |
Haar graf: ‘Zo is het dan voorbij, dit is haar graf’ |
Veertig: ‘Veertig zijn, en kind, het kind steeds ouder’ |
|
|
Zeven gedichten, 3, pp. 59-60
Vreemd zal het zijn: ‘Vreemd zal het zijn om toch op bed’ p. 59 |
Leven: ‘Hoe alleen is zij nu hier buiten,’ p. 59 |
De ingeslapen dode: ‘De ingeslapen dode wiegt zich zacht’ p. 59 |
Grafschrift: ‘Wie weet wat van haar lieve lichaam over is.’ p. 59 |
Vader: ‘Hij liet zijn einde vreesloos komen’ p. 60 |
Vissen: ‘Vissen’ p. 60 |
Uitzicht: ‘Vertel mij niets. Ik heb het nu begrepen.’ p. 60 |
|
|
|
PLOMP, Hans
Een nieuw gebedGa naar voetnoot1, 3, p. 61
‘Grote Bom die in de hemel is en op aarde’ |
|
|
|
RAWIE, Jean Pierre
Drie gedichten, 1, pp. 66-68
No second Troy: ‘Ik heb een vrouw bemind, die best’ p. 66 |
Allerzielen: ‘Wij raken op het peilloos kwaad’ p. 67 |
Nawoord: ‘Wat is geworden van wat ons’ p. 68 |
|
|
Twee sonnetten, 2, pp. 41-42
‘Vaak duren dingen levenslang te kort’ p. 41 |
Tegen de tijd: ‘Door slapeloosheid of door nachtmerries geteisterd’ p. 42 |
|
|
[Gedichten]
Weer: ‘Je bent de zware weg gegaan’ 3, p. 62 |
Necropool: ‘Eens kon ik wat je horen wou, niet zeggen’ 3, p. 63 |
Januari: ‘In januari staat de stad’ 4, p. 59 |
Regen: ‘Vergeten, nu het regent’ 4, p. 60 |
|
|
[Vertalingen]
Aleksandr Blok, Nacht, straat, lantaarn, drogisterij, 3, p. 138 |
Catullus, Géén, dat verzekert mijn lief mij, 3, p. 138 |
Cino da Pistoia (1270-1337), Sonnet CIX, 1, p. 99 |
|
|
| |
| |
Umberto Saba, Twee madrigalen voor de hertogin van Aosta, 4, p. 155 I (Triëst, 1934); II (Florence, 1944) |
Umberto Saba, Drie steden: Milaan; Turijn; Florence, 4, p. 156 |
Albert Samain, De toren, 2, p. 158 |
|
|
|
RIESSEN, Renée van
Overgave (een cyclus)Ga naar voetnoot1, 2, pp. 43-45
Lichaam: ‘Er loopt een eenzaam lichaam’ p. 45 |
Om niet te zijn: ‘Niet - een lichaam’ p. 45 |
Overgave, p. 43
1. | ‘Een eenzaam lichaam is alleen in bed.’ |
2. | ‘Neerliggen is een daad van overgave’ |
|
To the inner citadel: ‘Ik heb me elke nacht voor je verborgen’ p. 44 |
Bezwering: ‘Kom deze nacht het lichaam niet bewenen’ p. 44 |
|
|
Vijf gedichten, 4, pp. 61-63
Hof: ‘Wie zich een hof bouwt, mag er wonen.’ p. 61 |
Heining: ‘Die dag heeft ze de zwakke’ p. 61 |
Op de helling, pp. 62-63
1. | ‘De sleper komt om negen uur.’ p. 62 |
2. | ‘We varen onder zon en regen’ p. 62 |
3. | ‘Wanneer het zondag is en mistig weer’ p. 63 |
|
|
|
|
SANTEN, Louise van
Depot en andere gedichten, 2, pp. 46-48
Depot: ‘Het gebeurde overdag’ p. 46 |
DagdromenGa naar voetnoot2: ‘Zij komen uit het niets’ p. 47 |
Gideon: ‘Ik besta niet voor jou’ p. 47 |
Geen spoorGa naar voetnoot2: ‘De golven rollen’ p. 48 |
Traan: ‘Een kind zit met een schriftje;’ p. 48 |
Kannibaals: ‘Hij brak het brood’ p. 48 |
|
|
|
SLOTHOUWER, Nico
Vier gedichten, 1, pp. 69-70
Hotel: ‘Een kamer is het laatste voor vandaag,’ p. 69 |
Nadering: ‘De dagen trokken hem aan: hij was’ p. 69 |
Het bos en Johanna: ‘Eens zochten haar ogen zich weg;’ p. 70 |
De buurman: ‘Hij is geborgen in zijn heem, een woning:’ p. 70 |
|
|
Vier gedichten, 3, pp. 64-65
Uit: Gemengde berichten: ‘Twee vrienden: de een ben ik,’ p. 64 |
Eenakter: ‘Merkwaardig,’ p. 64 |
Mislukt gesprek met kunstenaar: ‘Zijn gekte begrenzend door wat hij zegt,’ p. 65 |
Lied van de lethargie: ‘Door halfslaap geharnast, dagen lang,’ p. 65 |
|
|
Twee gedichten, 4, p. 64
‘Een zelfportret’ |
‘Londen 1981. Ik hoef hier niet te zijn’ |
|
|
|
TEYLINGEN, Hendrik van
GedichtenGa naar voetnoot3, 4, pp. 89-96
[Uit: De baron fietst rond, 1966] |
Uit: De kust: Inkeer, Na de storm, p. 89 |
|
|
| |
| |
Uit: Huis van bewaring: Welkom; Ontslag, p. 89; 90 |
Uit: De sonnetten voor tussen de middag: Alarm; Ontbijt; Roof; Ingreep; Doorgetrokken verkeersweg; Vedergewicht, p. 90; 90-91; 91; 92; 92-93; 93 |
[Uit: Van aldoor groter hoogte plat op het zeil, 1973] |
Uit: Van steeds groter hoogte op het zeil: Woning, Tempo doeloe; Nieuwersluis, Depot voor Discipline, Dorpsoudste, Zondag in Vijfherenlanden, p. 94; 95 |
Uit: De Bijlmermeer: Droge grond, Hee!, Onteigende, p. 96 |
|
|
|
TOORN, Willem van
Polder, 4, p. 65
‘In dit landschap werd je zo groot.’ |
|
|
|
VELTMAN, Martin
Twee sonnetten, 3, pp. 66-67
Schilderij: ‘Uit het ovaal van de pompeuze lijst’ p. 66 |
Pollutie: ‘Zal ik je zeggen hoe verschrikt en koud’ p. 67 |
|
|
|
VERHEUL, Kees
Osip Mandelstam, Vier gedichten. Vert.: K. Verheul, 4, p. 141; 142; 143-144; 144
Lutheraan; Notre Dame; Lamarck; Gewapend met wat slanke wespen kunnen zien |
|
|
|
VERLOREN VAN THEMAAT, W.A.
William Auld, DronkenschapGa naar voetnoot1. Vert.: W.A. Verloren van Themaat, 1, pp. 94-95 |
|
|
VERSTEEGEN, Jos
December, 4, p. 66
‘Het is nog altijd ons bezit:’ |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
Waterproef, 1, pp. 71-72
‘Een ziedende rivier; hier kan geen plant’ |
|
|
Gerard Williams, Twee gedichten. Vert.: P. Verstegen, 1, p. 160
‘Als in het strakgespannen Heden’; ‘Verstand nabij de grens’ |
|
|
Sonnetten voor S., 2, pp. 49-53
1. | ‘Wie het niet aankan om zich te bevrijden’ p. 49 |
2. | ‘Je had een verbond gesloten met haar:’ p. 50 |
3. | ‘Je brak met haar die je het naaste staat;’ p. 51 |
4. | ‘Je bent een huis dat haast is ingestort,’ p. 52 |
5. | ‘Zoals ik van haar hou - ik geef het namen:’ p. 53 |
|
|
Paul Verlaine, Drie gedichten. Vert.: P. Verstegen, 2, pp. 159-160
Het huilt in mijn hart; Het zal een zomerdag..., Schelpen, p. 159; 160 |
|
|
[Gedichten], 3, pp. 68-69
Natuurlijke historie: ‘Waarom - ik vraag het aan de hele klas -’ p. 68 |
Onderweg: ‘Ik voor jou, hij’ p. 69 |
|
|
E.E. Cummings, Twintig gedichtenGa naar voetnoot2. Vert.: P. Verstegen, 3, pp. 139-154
Uit: Eight Harvard poets (1917): ‘ik zal het veld inwaden’ p. 139 |
Uit: &A (1925): IV, p. 140 |
|
|
| |
| |
Uit: &D: XIX, XXIV, p. 141 |
Uit: XLI poems (1925): La guerre I, II, pp. 142-143 |
Uit: is 5. Two (1926): X, p. 144 |
Uit: No thanks (1935): 29; 61, p. 145; 146 |
Uit: 50 poems (1940): 42; 43, pp. 146-147; 147 |
Uit: 1 × 1 (1944): XIII; XIV, p. 148; 149 |
Uit: Xaipe (1950): 6; 67; 70, p. 150; 151; 152 |
Uit: 95 poems (1958): 6, 7; 10, p. 153; 154 |
Uit: 73 poems (1963): 52, p. 154 |
|
|
Vondelpark, 4, pp. 67-69
1. | ‘... en het bewijs van God is’ p. 67 |
2. | ‘Het geeft een sterk geluksgevoel om zomaar’ pp. 68-69 |
|
|
Giuseppe Ungaretti, Negen gedichten. Vert.: P. Verstegen, 4, pp. 157-160
Wake (1915); Kuil van de nacht (1916), p. 157; 157-158 |
Heelal (1916), Genot (1917), p. 158 |
IJdelheid (1917), Je draagt (1918), p. 159 |
Soldaten (1918), De lichtende dauw (1918), Rust (1929), p. 160 |
|
|
|
VOETEN, Bert
Kurt Schwitters, Gedichten. Vert.: B. Voeten, 3, p. 102
Sonnet: ‘Als het goed weer is ben ik liberaal,’, De sigarettepeuk |
|
|
|
VROEGINDEWEY, Rien
Portugees sonnet voor op reis, 2, p. 90
|
|
|
WALRECHT, Aldert
Liefde, 2, p. 90
|
|
Guillaume Apollinaire, Twee gedichten. Vert.: A. Walrecht, 2, pp. 148-149
Rijnnacht; De herfsttijlozen, p. 148; 149 |
|
|
|
WIERINGEN, D. van
[Gedichten]
Rivier: ‘geen macht weet terug te draaien’ 3, p. 70 |
Jaargetijden: ‘list en illusie poederen de meisjeswangen’ 3, pp. 70-71 |
Aan een venster (voor Y): ‘rotting fluistert in de hoeken’ 3, p. 71 |
Hondewacht: ‘de logika loopt hondewacht’ 4, p. 70 |
Genese: ‘gestrand in het slik van de slaap’ 4, p. 70 |
Lucifers: ‘ach het wordt avond’ 4, p. 71 |
Natura Artis Magistra: ‘dromen deuken de nacht’ 4, p 71 |
|
|
|
WILMINK, Willem
[Vertalingen], 3, pp. 159-160
Charles d'Orléans, Twee rondelen, p. 159
‘Het jaar heeft zijn jas niet meer aan’; ‘'t Klein gedachtenhotel’ |
|
Christine de Pisan, Ballade (o.t.: Ne trop ne peu au cuer me sens frappee), p. 160 |
|
|
Anna Bijns, Nieuwe refreinen XVI (strofe a en c). Hertaling: W. Wilmink, 4, p. 100 |
|
|
WISSEN, Driek van
Relatiesonnetten, 2, pp. 91-94
Tweespraak: ‘De twijfel aan jezelf getrouw’ p. 91 |
Hebbes: ‘Ik gun de heren doorgaans best het hunne,’ p. 92 |
|
|
| |
| |
De grote leugen: ‘Al wat vandaag naar nieuw en anders zweemt’ p. 93 |
De kleine waarheid: ‘Denk niet dat ik nog met de ogen knipper,’ p. 94 |
|
|
Twee sonnetten, 3, pp. 103-104
Anti-Fries: ‘Als Holland winters is getooid’ p. 103 |
Grand Prix: ‘Als wij rechtstreeks met Zandvoort zijn verbonden,’ p. 104 |
|
|
In het zweet des aanschijns, 4, p. 104
‘Tot slot nam god een handvol klei’ |
|
|
| |
II. Proza
ANDRIESSE, Peter
Guys and dolls, 2, pp. 3-13 |
|
De hoer van Genua. Uit de te verschijnen bundel: Het dertiende ongeluk, 4, pp. 3-14 |
|
|
BIESHEUVEL, J.M.A.
Job, 1, pp. 3-13 |
|
Dromen, 2, pp. 14-19 |
|
|
BORGART, Ben
|
|
BROMET, Stella
Isaac Bashevis Singer, De kabbalist van East Broadway. Vert.: S. Bromet, 1, pp. 122-128
Uit: A crown of feathers and other stories (1977) |
|
|
|
CORNIPS, Thérèse
Marcel Proust, Haar dood. Vert.: Th. Cornips, 2, pp. 128-138
Slot van hoofdstuk I van Le côté de Guermantes |
|
|
|
DEDINSZKY, Erika
István Örkény, Klein proza. Vert.: E. Dedinszky, 1, pp. 111-121
Militair hospitaal; De grote missie; Geen nieuws, pp. 111-114; 114-119; 119-121 |
|
|
|
FIEDELDIJ DOP, Jo
Virginia Woolf, Lappin en Lapinova. Vert.: J. Fiedeldij Dop, 3, pp. 126-134 |
|
|
FONDSE, Marko
Eugenio Montale, Het tweede beroep. Vert.: M. Fondse, 4, pp. 82-86 |
|
|
HAGTINGIUS-SEGER, A.
De aarde was niet vergaan, 2, pp. 20-24
Fragment uit de onuitgegeven autobiografische roman: Als de dag van gisteren |
|
|
|
HART, Maarten 't
De witte nacht, 4, pp. 15-30 |
|
|
HOLSBERGEN, Jan Willem
Het atoomwoord roept, 3, pp. 16-31 |
|
| |
| |
HOUKIND, Mees
Een heidens kyrie, 4, pp. 31-44 |
|
|
KAPTEIJNS, Anna
Alberto Moravia, Daar moet je je niet in verdiepen. Vert.: A. Kapteijns, 4, pp. 124-129
O.t.: Non approfondire uit: Racconti romani (1954) |
|
|
|
LAMMERS, Geertje
Kate Chopin, De genezing. Vert.: G. Lammers, 3, pp. 113-116 |
|
|
PLOMP, Hans
Het verloren paradijs, 3, pp. 32-46 |
|
|
SLAMET-VELSINK, Ina
Pramudya Ananta Tur, Aarde der mensen (fragment). Vert.: I. Slamet-Velsink, 2, pp. 115-127 |
|
|
VERSTEGEN, Judicus
|
|
VERSTEGEN, Peter
E.E. Cummings, Klein proza. Vert.: P. Verstegen, 3, pp. 117-120
Eerlijke waarschuwing; Voorwoord bij een expositie; Krabbels, p. 117; 118-119; 120 |
|
|
|
VOORT, Cok van de
Tonino Guerra, Klein proza. Vert.: C. van de Voort, 4, pp. 120-123
Schetsen uit Il polverone (1977): De vlieg, De Russische ballerina, Jaloezie, De wekker, Ze had zoveel bemind, Een vrouw die half analfabeet was, De partij schaak, Verstarring, De drie borden |
|
|
|
VREUGDENHIL, Adriaan
John Updike, Opblijven. Uit: The Maples. Vert.: A. Vreugdenhil, 1, pp. 129-133 |
|
Voltaire, Geschiedenis van de reizen van Scarmentado. Vert.: A. Vreugdenhil, 2, pp. 139-146 - Met prt. |
|
|
WIENER, L.H.
Homo homini lues, 1, pp. 14-56 |
|
Rigor mortis, 2, pp. 29-34 |
|
|
WOERDEN, Frans van
L.F. Céline, Van het ene slot naar het andere. Vert.: F. van Woerden, 2, pp. 104-114
Fragment uit D'un château à l'autre (over zijn oorlogsverleden en de nasleep) |
|
|
|
ZUIDINGA, Robert-Henk
Jean Rhys, Temps perdi. Vert.: R. Zuidinga, 3, pp. 121-125 |
|
|
XXX
Italo Calvino, Het avontuur van een getrouwde vrouw. Vert.: Werkgroep van het Instituut van Vertaalkunde onder supervisie van Cok van der Voort, 4, pp. 112-119 |
|
| |
| |
| |
IV. Kritische bijdragen
FONDSE, Marko
Dichter van één gedicht, 1, pp. 86-88 - Met prt.
Willem van Haren (1710-1768), Het menschelijk leven (tekst, pp. 89-92) |
|
|
Bilderdijk fecit, 1, pp. 101-102 - Met portfolio, pp. 102-109
Over Bilderdijks grafisch werk |
|
|
‘Iets doen aan Montale’, 4, pp. 73-81
Over diens poëzie en ‘de reputatie van onvertaalbaarheid’ - Zie: Poëzie & Proza |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
Dichter om den brode. J.J.A. Goeverneur (1809-1889), 3, pp. 76-86
Met een keuze uit diens gedichten (pp. 88-92): Jan de Rijmer en zijn Prinses, I, IV; Ouderwetsch (bij een schilderijtje van Watteau); Een ouder wordend poëet aan Mei 1861; Een paar; Alleenspraken, I, II |
|
|
|
VERSTEGEN, Peter
Dichteres achter de schermen [Emily Dickinson], 1, pp. 74-84 - Zie: Poëzie, sub: Marko, Fondse |
|
E.E. Cummings, vitalist, 3, pp. 73-75 - Zie: Poëzie en Proza |
|
|
WALRECHT, Aldert
Visuele poëzie avant la lettre, 2, pp. 62-67
Guillaume Apollinaires gedicht La dame, uit: Alcools (1913) (vijf jaar voor Calligrammes); met proeve van vertaling |
|
|
| |
V. Illustratie
Baudelaire, Charles, 2, pp. 96-102 |
Bilderdijk, Willem, 1, pp. 102-109, achteromslag |
Cummings, E.E., 3, pp. 106-111, achteromslag |
Dufy, Raoul, 3, pp. 78-80 |
Greenwood, Jane, 2, 3, omslag |
Montale, Eugenio, 4, omslag, pp. 106-110 |
Resobowo, Basuki, 2, p. 27, achteromslag |
Tenge, Bob, 1, omslag; 2, omslag, p. 127 |
|
-
voetnoot1
- Ingestuurd n.a.v. de vertaling door Wiebe Hogendoorn (2, pp. 81-82)
-
voetnoot2
- In samenwerking met een werkgroep studenten
-
voetnoot2
- In samenwerking met een werkgroep studenten
-
voetnoot3
- Met voorwoord door Peter Verstegen: Den Brabanders kleine slavernij, p. 69; de gedichten zijn opgenomen in de rubriek: Anthologie
-
voetnoot2
- Correctie op binnenzijde achteromslag van nr. 3
-
voetnoot1
- De vertaling door Constantijn Huygens, De opgaande zon, is opgenomen p. 155
-
voetnoot2
- Met de oorspronkelijke tekst in heel kleine letter
-
voetnoot3
- Zie ook binnenzijde achteromslag van nr. 3
-
voetnoot2
- Titel ontleend aan Jac. van Looy's novelle ‘De dood van mijn poes’
-
voetnoot1
- Voor mijn saturnale vriend Gerben Hellinga aan het begin van de jaren '80
-
voetnoot1
- Volgorde volgens correctie op binnenzijde achteromslag van nr. 3
-
voetnoot2
- Correctie binnenzijde achteromslag van nr. 3
-
voetnoot2
- Correctie binnenzijde achteromslag van nr. 3
-
voetnoot3
- Met voorwoord van Peter Verstegen: Hendrik van Teylingen: een keuze, p. 88; de gedichten zijn opgenomen in de rubriek: Anthologie
-
voetnoot2
- Met de originele tekst in heel kleine letter
|