| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: Jaap Goedegebuure, Herman Verhaar
Redaktiesecretariaat: Tirade, Loethe 15, 2381 BL Zoeterwoude
Administratie: G.A. van Oorschots's Uitgeversmaatschappij B.V., Herengracht 613, 1017 CE Amsterdam
Jg. XXV, |
nrs. 262-271Ga naar voetnoot1, |
724 pp. |
|
nr. 271: |
december 1981 = W.F. Hermans |
| |
I. Poëzie
ANKER, Robert
Twee gedichten, 264, pp. 176-179
Kleine Geschichte des historischen Materialismus (De val van Icarus): ‘Geen boer die ooit begrijpt’ p. 176 |
Seigneur? Drieluik, pp. 177-179 |
‘We zitten in de trein, zij en ik., p. 177 |
‘Koel albast de balustrade.’ p. 178 |
‘Dit is het laatste seizoen. Mijn boom’ p. 179 |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Bas-Oha, 269, pp. 496-498
| Begin maart: ‘Nevel en een witte zon. Niet het soort’ p. 496 |
2. | ‘De zon staat op de einder als een nul. Gestraald’ p. 497 |
3. | ‘Regen en tegelijkertijd een zich woest en fel’ p. 498 |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Drie gedichten, 262, pp. 9-11
Wolwevershaven, pp. 9-10
1. | ‘Verstrooid keek ik naar buiten’ p. 9 |
2. | ‘Mist sluit de ruimte buiten’ p. 10 |
|
Ansicht: ‘Een plein zo bleek van licht,’ p. 11 |
|
|
|
EREBOS, Dirk
Geel stof, 262, pp. 46-50
Vlucht: ‘In zijn khaki uniform,’ pp. 46-47 |
Jongenskamp, p. 48
1. | ‘De zon stond hoog en hard’ |
2. | ‘Terwijl de heersers in hun hol’ |
|
Vlinders: ‘Bomen’ p. 49 |
Overgave: ‘Geel stof’ p. 50 |
|
|
|
GAARLANDT, Jan Geurt
Vier gedichten, 263, pp. 111-114
‘Ik blader terug in de stilte van schriften’ p. 111 |
‘We worden langzaam aan gereduceerd’ p. 112 |
|
|
| |
| |
‘Het is gaan sneeuwen’ p. 113 |
‘Ik wandel met de avond mee’ p. 114 |
|
|
|
HILLENIUS, D.
Zeven gedichten, 262, pp. 25-31
Messe des pauvres: ‘er is geen einde’ p. 25 |
‘een zin uit een gesprek gevallen’ p. 26 |
‘onwaarschijnlijk waren de dagen’ p. 27 |
‘leven is vastgroeien en vluchten willen’ p. 28 |
‘daar was een plek’ p. 29 |
Trouw: ‘oude koolmezen hebben een langer lied’ p. 30 |
‘als je niet in mijn droom komt’ p. 31 |
|
|
|
HOORE, Cees van
[Gedichten]
Groot licht: ‘'s Nachts jakkerend in een wagen’ 265-266, p. 283 |
Cherbourg: ‘De eerste druppels’ 265-266, p. 284 |
Het Academisch: ‘van hieruit kun je het zien liggen’ 265-266, p. 285 |
Basso continuo: ‘Wind tégen over het jaagpad.’ 267, p. 382 |
Bad- en zweminrichting ‘De Regentes’: ‘De badknecht had een oor’ 267, p. 383 |
Zomeravond: ‘Beneden rinkelen weer messen. Don 't fence me in’ 267, p. 384 |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
Drentse A, 268, pp. 415-418
1. | ‘Morgens aan de rivier, morgens waarin’ p. 415 |
2. | ‘Alsof hij opnieuw zou willen beginnen,’ p. 416 |
3. | ‘Alsof hij verder zou willen gaan’ p. 417 |
4. | ‘Morgens aan de rivier’ p. 418 |
|
|
Verder, 269, pp. 486-487
1. | ‘Nu we weten dat we verdwaald zijn’ p. 486 |
2. | ‘Onze kaarten hebben we achtergelaten,’ p. 486 |
3. | ‘Op het punt nu van verder te gaan’ p. 487 |
4. | ‘Onze gezichten zijn koud en strak,’ p. 487 |
5. | ‘Grijs-groene golven van bos na bos,’ p. 487 |
|
|
|
KORTEWEG, Anton
[Gedichten]
Angst: ‘Geen duizend angsten, maar één vrees:’ 263, p. 83 |
Beetje later: ‘Als poedel, in een geur’ 263, p. 84 |
De grijsaard en de jongeling, vijftig jaar later: ‘Knaap, een gevoelige ziel be-’ 263, pp. 85-86 |
Sorry: ‘Dat het voor alles te laat is, niets’ 263, p. 87 |
Familieportret I (Libelle, 17 aug. 1979): ‘Het gezin is’ 264, pp. 144-145 |
Familieportret II (Libelle, ooit): ‘Het gezin is’ 264, pp. 146-147 |
Uitzicht: ‘Steeds weer diezelfde straat:’ 264, p. 148 |
‘Geen hand door het haar meer.’ 267, p. 357 |
‘Men verplaatst zich, maar’ 267, p. 358 |
‘Wie was verplaatste zich, verdween. Wie zich bevond’ 267, p. 359 |
‘Het was weer eens zo ver dat er’ 268, p. 449 |
Verlaten: ‘Als we elkaar nog eens ontmoeten, je’ 268, p. 450 |
|
|
|
KROL, Gerrit
Vijf gedichten, 267, pp. 331-335
Ontologie: ‘Zo schiep God hemel & aarde’ p. 331 |
Brief, ontvangen: ‘kruis van het heelal’ p. 332 |
De slechtvalk: ‘De snavels scherp, in legers’ p. 333 |
‘De handen voor de ogen’ p. 334 |
Hardware: ‘Niets ervaar je dat je’ p. 335 |
|
|
| |
| |
MELISSEN, Sipko
Vijf gedichten, 265-266, pp. 228-233
Tekens: ‘Zoveel tekens zwierven door mijn huis’ p. 228 |
Hekwerk: ‘Het sneeuwde en de tuin werd nieuw.’ p. 229 |
CorrespondentGa naar voetnoot1, pp. 230-231
1. | ‘De regels die je op mij stapelt’ p. 230 |
2. | ‘We komen samen in het gras’ p. 231 |
|
Twee wandelingen, pp. 232-233
1. | ‘Op deze wandeling word ik een steen.’ p. 232 |
2. | ‘Op deze wandeling ben ik met licht’ p. 233 |
|
|
|
|
MESTEROM, Harry
Vijf gedichten, 267, pp. 370-374
Een bruid in de winter: ‘Ze brandt haar vingers’ p. 370 |
Dooi: ‘Niets dat nog houvast biedt’ p. 371 |
Wind: ‘Droom van een bewogen foto,’ p. 372 |
Dorst: ‘Een hand op de tast’ p. 373 |
Was getekend: ‘Dit zou, bij wijze van spreken,’ p. 374 |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Vier gedichten, 269, pp. 509-512
Hemelstraat 40, Antwerpen: ‘Kijk eens, in deze kamer ben ik alles’ p. 509 |
Natuur: ‘Niet langs een kronkelpad in de natuur’ p. 510 |
Bezonken moment: ‘Hier in dit druppelflesje zit het schone’ p. 511 |
Beeldentrekkertje: ‘Niets doe ik maar ik sluimer in de schoot’ p. 512 |
|
|
|
TRAPMAN, J.
Scheveningen, 268, pp. 443-445
1. | ‘Na overweging en heroverweging is’ p. 443 |
2. | ‘Klassieke vorming schijnt haar invloed’ pp. 443-444 |
3. | ‘En dan de cycloop. Hoe dikwijls’ p. 444 |
4. | ‘Voor de patatkraam staat de reus,’ p. 444 |
5. | ‘Na avond en nacht werd het’ p. 445 |
6. | ‘Ieder seizoen worden de strandtenten’ p. 445 |
|
|
|
VROOMEN, Noriko de & RIDDER, Leo de
Gozo Yoshimasu, Een bejaard dichter. Vert. uit het Japans: N. de Vroomen & L. de Ridder, 269, pp. 519-528 |
|
| |
II. Proza
BROUWERS, Jeroen
Bezonken rood (romanfragment), 269, pp. 466-485 |
|
|
HART, Maarten 't
|
|
IDEMA, W.L.
Shen Jiji, De geschiedenis van vrouwe Ren. Inl. & vert.: W.L. Idema, 264, pp. 158-159; 159-170 |
|
| |
| |
KOOLHAAS, A.
Een snoek als een veerman, 267, pp. 322-330 |
|
|
PESKENS, R.J.
Voor de armen van Gouda, 268, pp. 402-414 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
ANSTADT, Milo
De horde van de dertigste april. Een bespiegeling over gezag en vrijheid, 265-266, pp. 208-227
Beschouwingen over vrijheid en macht als referentiekader voor een beoordeling van de incidenten van de 30ste april 1980 bij de troonswisseling |
|
|
|
BRONZWAER, W.
Bordewijks ‘Noorderlicht’, 268, pp. 419-442
Typering van deze roman uit 1948, voorafgegaan door een situering ervan in het oeuvre |
|
|
|
BROUWERS, Jeroen
Literatuur en zelfmoord. Aantekeningen bij mijn lectuurGa naar voetnoot1
II. | De ‘trage zelfmoord’, 262, pp. 59-64 |
| Weerlegging van Marnix Gijsens uitspraak ‘Er zijn wel veel schrijvers aan de drank dood gegaan, dat is ten slotte een trage zelfmoord’; met voorbeelden uit de Nederlandse en de wereldliteratuur |
III. | ‘Niet omdat ze dood wou zijn’..., 263, pp. 120-128 |
| Over A. Alvarez' zelfmoordstelling, getoetst aan Joszef Atilla, Cary van Bruggen, Malcolm Lowry |
IV. | ‘En - wie zal zeggen of...’, 264, pp. 180-192
1. | O.a. over N.V. Oespenski, Dop (Adolf) Bles, pp. 180-182 |
2. | Louis Couperus, pp. 182-184 |
3. | Adwaita en zijn ‘trauma’, pp. 184-186 |
4. | Pé Hawinkels en Roger van de Velde, pp. 186-187 |
5. | Het geval Ido Keekstra, pp. 188-190 |
|
V. | ‘Een onnatuurlijke bleekheid’, 265-266, pp. 307-318
1. | Gevallen van zelfmoord zoals in een van hun werken beschreven:
Heinrich von Kleist, pp. 307-308 |
François Haverschmidt, pp. 308-309 |
Cornélie Huygens, pp. 309-310 |
Jan Arends, pp. 310-311 |
Jotie T'Hooft, pp. 311-312 |
Menno ter Braak, pp. 312-313 |
|
2. | [Literaire zelfmoordgevallen], pp. 313-316 |
|
| bij S. Vestdijk, W.F. Hermans, Harry Mulisch |
|
|
Bellen blazen, 265-266, pp. 234-238
Dagboeknotities, o.a. over het boekenweekgeschenk in opdracht van de CPNB door |
Henri Knap; over Elly de Waard; Hannes Meinkema = Hannemieke Postma = |
Hannemieke Stamperius en Chrysallis |
|
|
Vlaamse flaters, 267, pp. 375-381
Dagboeknotitie (3.4.1981): De niet begrepen minnaar en de famossissimus doctor N.a.v. het interview van Myriam Ceriez met Jozef Deleu o.m. over culturele integratie en Freddy de Vree's verslag van de academische zitting te Antwerpen t.g.v. het bezoek van Koningin Beatrix en Prins Claus, met Marcel Janssens’ ‘toespraak vol clichés en algemeenheden’ - beide teksten in NRC-Handelsblad 3.4.1981 |
|
|
| |
| |
COHEN, H.F.
De formatie van het tweede kabinet-Van Agt, 270, pp. 558-567 |
|
|
CONINCK, Herman de
Roland Jooris: het niets en het alles, 265-266, pp. 265-282 |
|
Adriaan Morriën: gewone wonderen, 267, pp. 391-399
Over diens Avond in een tuin |
|
|
Wat er niet is, blijft, 270, pp. 568-578
Ed Leeflang, Bewoond als ik ben |
|
|
|
COSIJN-GOUDA, A.
Dennis Wood, Isabelle de Charrière, Benjamin Constant en de roman. Vert.: A. Cosijn-Gouda, 267, pp. 336-356
‘... een paar van de onderwerpen... die in Isabelle de Charrière's romans naar voren komen en die heel duidelijk vanuit een diepe en eeuwigdurende bron in haarzelf komen’ en over ‘de belangrijkste vriendschap in haar leven, die met Benjamin Constant’ en over de invloed die ze op elkaar gehad hebben |
Lezing, gehouden voor het Genootschap Belle de Zuylen, op Slot Zuylen, 18.10.80 |
|
|
|
DEEL, T. van
Een gedicht schilderij, 269, pp. 488-495
Over Rutger Koplands gedichtenreeks Schilderij (uit: Al die mooie beloften), geinspireerd op Het Teniersplein te Antwerpen van Henri de Braekeleer |
|
|
|
FRERIKS, Kester
De geldigheid van het verleden, 269, pp. 513-518
Over foutieve interpretaties van de historische roman, zo door Daan Cartens van Willem Brakmans De blauwe-zilveren koning (Bzzlletin, 85, pp. 59-62) en door Marjan Groenewegen van M. Yourcenars werk (Lit. Paspoort, XXXII, 1981, pp. 744-747) |
|
|
|
GALEN LAST, H. van
Waarom tijdschriften? 262, pp. 12-24
‘Niemand hoeft van die tijdschriften de redding van de wereld te verwachten, maar zij zouden belangrijker knooppunten van intellectuele, literaire en artistieke stromingen kunnen zijn dan nu en bovenal plaatsen, waar de dingen nog werkelijk ter discussie worden gesteld’ (p. 15) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Niet personalistisch, wel persoonlijk, 263, pp. 115-119
|
|
Het ondenkbare denken, 264, pp. 130-143
Harry Mulisch, De compositie van de wereld |
|
|
In gesprek met W.F. Hermans, 268, pp. 451-464
‘... een vrijwel woordelijke weergave van het grootste deel van het gesprek dat ik met Hermans had tijdens een door De Populier op zondag 7 juni 1981 georganiseerde “literaire ontmoeting” in het Amsterdamse theater De Krakeling. Desgevraagd weigerde Hermans deze weergave te autoriseren, o.m. omdat ik niet heb aangegeven “waar iets is weggelaten”’ (p. 451) |
|
|
Het herkennen van intenties (Over de kritische en wetenschappelijke standpunten van H.A. Gomperts), 270, pp. 545-557
Artikel gebaseerd op een lezing, gehouden t.g.v.H.A. Gomperts afscheid van de vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit te Leiden, op 24 sept. 1981 |
|
|
| |
| |
HAMELINK, Jacques
Register II (notities), 267, pp. 360-369
Beschouwingen en uitspraken |
|
|
|
JONG, Oek de
De zonneklep van Goethe, 262, pp. 5-8
Dankwoord bij de ontvangst van de Bordewijkprijs 1980 van de Jan Campertstichting voor zijn eerste roman ‘Opwaaiende zomerjurken’ |
|
|
|
LAUXTERMANN, P.F.H.
Boedha en Prometheus, 265-266, pp. 286-306
Over het causaliteitsbeginsel en de huidige sceptische houding er tegenover; over het wereldbeeld van het oorspronkelijk Boedhisme met het Nirwana; over het humanistisch streven der Prometheus-figuur met tragische gevolgen; ‘het prometheïsch avontuur van de wetenschap en de geschiedenis laat zich, eenmaal aangevangen, niet terugdraaien, en het kan er alleen om gaan, er het beste van te maken’ (p. 300-301) |
|
|
|
MEYER, Josine W.L.
Herinneringen aan Jaap van Hattum, 269, pp. 668-672 |
|
|
OORSCHOT, G.A. van
Mededeling, 262, pp. 2-4
Bij zijn aftreden als redacteur van Tirade |
|
|
|
PEETERS, Carel
Tegen de ideologie van de ‘deviante vorm’, 270, pp. 530-545
Over Witold Gombrowicz, Roland Barthes en Menno ter Braak ‘gepreoccupeerd door het verschijnsel vorm in zijn pyschologische, maatschappelijke en culturele gedaanten’ en een pleidooi houdend voor ‘het onthullende karakter van de literatuur en het denken’ (p. 535); over Walter Benjamins lezing uit 1934 ‘De auteur als producent’ en het gebruik dat ervan wordt gemaakt door J.F. Vogelaar, A. Mertens, Graa Boomsma en C. Offermans bij de beoordeling van de literaire productie; de meeste (Nederlandse) schrijvers ‘kozen voor een individuele vorm waarin al die literaire technieken van de avant-garde zijn verwerkt... maar niet ten koste van een noodzakelijk minimum aan... “Verhaal”’ (p. 544) |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities, 262, pp. 32-45
1. | Een Leidse vertaling, pp. 42-45 |
| Kritische beschouwingen bij de collectieve vertaling van Poesjkins ‘De stenen gast’ o.l.v. en met een voorwoord van Karel van het Reve (De Tweede Ronde, 1980, 2, pp. 134-160). Met een reactie van K. van het Reve o.d.t. Die Timmer (264, pp. 149-156) en commentaar van Ch.B. Timmer (264, pp. 156-157) |
2. | Russische roulette en georganiseerde zelfmoord, pp. 40-45 |
| Over zelfmoord van Russische auteurs |
|
|
Russische notities, 263, pp. 66-82
1. | Dostojewski en het Joodse vraagstuk, pp. 66-77 |
| N.a.v. een brief van Dr. P. Hijmans over het weglaten van alle dagboekfragmenten over o.m. de Joodse kwestie in het door Paul Rodenko bezorgde deel X van Dostojevski's Verzamelde werken. Deze brief verwijst naar Hijmans bijdrage in Maatstaf (XXVII, 1979, 12, pp. 78-88) over D.I. Goldstein et les juifs, wat hier nu kritisch bekeken wordt; met een repliek van P. Hijmans (268, pp. 446-448) |
2. | De mantel van Tamar, pp. 77-81 |
| Over het probleem van de betrouwbaarheid van vertalers en de vraag of een bepaalde zin aan het eind van Gogols verhaal De mantel juist is vertaald of niet - vraag van Tamar in Vrij Nederland 17.1.1981 |
|
|
| |
| |
Russische notities, 265-266, pp. 239-255
1. | Over Dostojevski en zijn romantechniek, pp. 239-254 |
2. | Over Majakowski en ljoebljoe Joe B., pp. 247-254 |
| Over Ann & Samuel Charters boek I love over de liefdesepisode van 15 jaar tussen de dichter en Lilja Brik, de vrouw van Osip Brik |
|
|
Het onbehagen aan de vrouwelijke vorm, 267, pp. 385-390
‘Moeten wij als gebruikers van de(ze) taal niet eisen dat er voor bepaalde begrippen adequate vormen worden ingevoerd?’ (p. 385); maar ‘ook voor de taalkundige is de spontane aanhechting of afstoting van suffixen nog steeds een mysterieus fenomeen’ (p. 376), met tal van voorbeelden |
Met een reactie van E. Ruysendaal o.d.t. Het onbehagen vanuit de vrouwelijke vorm (270, pp. 589-591) |
|
|
|
VERHAAR, Herman
Bulhof over Ter Braak, 262, pp. 51-58
Francis Bulhof, Menno ter Braak. De artikelen over emigrantenliteratuur (1933-1940) voorafgegaan door het boekje Politicus zonder partij van Menno ter Braak; over het gebrek aan inzicht bij Bulhof zodat geen ernstige Ter Braakbehandeling geboden wordt |
|
|
Aantekeningen over literatuurkritiek, 264, pp. 171-175; 265-266, pp. 194-207
‘Met schrijvers en dichters [en academici] aan het woord valt er over de kritiek niet veel goeds te vernemen’ (p. 194); over de opvatting van Jan Wolkers, ‘een berucht agressor jegens zijn critici’ (pp. 194-201); met een Naschrift: De duivel op zijn staart getrapt (pp. 204-207) n.a.v. Jan Wolkers, Cyankali voor de critici (De Tijd, 27 maart 1981) |
|
|
|
VERSTEGEN, Judicus
De brede maatschappelijke discussie en de technische ontwikkeling, 265-266, pp. 256-264
Overwegingen bij de technische vooruitgang en uitvindingen n.a.v. discussies over de toepassing van kernenergie |
|
|
|
WIENER, L.H.
Het blijft oppassen met die flikkers. De literatuurkritiek van F. de Roover, 270, pp. 579-588
Reactie op F. de Roovers recensie van Wieners boek Bomen die te mooi zijn moeten worden omgezaagd (Vrij Nederland. Boekenbijlage, 28.2.1981) |
|
|
| |
Bijzonder nummer
W.F. Hermans
(nr. 271, pp. 594-721) - Met prt.)
BENDERS, Raymond J.
In gesprek met W.F. Hermans, pp. 594-607 |
|
|
CUMPS, Dorian
Een voorproefje van ‘De god denkbaar’: ‘De teddybeer’, pp. 632-642
‘Een verhaaltje dat ... praktisch onopgemerkt is gebleven, is het grappige, op een vuurwerk van nonsensikale humor gebaseerde De teddybeer uit Een landingspoging op New-Foundland, 1957’ |
|
|
| |
| |
GOEDEGEBUURE, Jaap
Iets over de moraal van het cynisme, pp. 689-693
‘Hermans ... cynisme, met alle gevoel voor tragiek dat er in besloten lag, is verschraald tot een zurige wrok’ (p. 691) |
|
|
|
HERMUS, Antoon
Hermans met een kuifje, heel uit de verte, pp. 694-700
Hermans en Hergé, de auteur van de Kuifjes-albums, hebben heel wat gemeen |
|
|
|
KALEIS, Huug
Vijf en dertig jaar W.F. Hermans of: Forum overtroffen, pp. 669-684
Over het vader/zoon thema en het zuster/incest-motief tot en met Nooit meer slapen (1966); over W.F. Hermans en Forum; over Uit talloos veel miljoenen en de Nederlandse critici, o.a. Carel Peeters en Jaap Goedegebuure |
|
|
|
MORRIËN, Adriaan
Een hangertje met een gevoel van eerbied (fragment uit de roman Onder literatoren), pp. 656-668 |
|
|
PEETERS, Carel
Getrouwd of niet getrouwd met W.F. Hermans, pp. 685-688
Reactie op Huug Kaleis (pp. 669-684) die ‘zo langzamerhand zou moeten weten dat er mensen zijn die Willem Frederik Hermans niet beschouwen als het fenomenaal genie dat altijd gelijk heeft en evenmin als de schrijver waar iederéén zijn leven wil mee vullen’ |
|
|
|
RAAT, G.F.H.
De verstandhouding met de lezer. Over de presentatie van de werkelijkheid, in Conserve, pp. 643-655
‘De kennistheoretische scepsis die keer op keer in Hermans' oeuvre tot uitdrukking komt, is nauw verbonden met zijn opvattingen over de aard van de literaire werkelijkheid’ (p. 644) |
|
|
|
REVE, Gerard
Veel genoegen, pp. 608-610
‘Hij is, zeker in de Nederlandse letteren, uniek’ ... ‘Een eigen woordgebruik heeft hij bijna niet. Heel zijn artistieke effekt komt voort uit zijn stijl, dat wil zeggen uit het rhythme en de logica ... waarmede visie en gedachte ontvouwen worden’ (p. 609) |
|
|
|
VEEN, Adriaan van der
Zijn eigen bondgenoot, maar niet door dik en dun, pp. 624-631
Over Hermans ‘vete met Nederland’; over Hermans en Criterium vanaf 1945 |
|
|
|
VERHAAR, Herman
Het gelijk van de fotograaf, pp. 701-721
Over Hermans als criticus en over zijn houding tgo. Ter Braak; met correspondentie tussen Verhaar en Hermans i.v.m. Hermans' visie van de fusie van Criterium en Libertinage (Mandarijnen op zwavelzuur); over De raadselachtige Multatuli en correspondentie erover met Verhaar; over Nooit meer slapen |
|
|
|
VREE, Freddy de
Over verbindbaarheid, pp. 611-623
Over de romancier en zijn ‘intersubjectief romanmodel dat een onderlaag van verbindbare elementen veronderstelt’ getoetst aan Uit talloos veel miljoenen |
|
|
|
-
voetnoot1
- In april-mei: het dubbelnummer 265-266; in juli en aug. verschijnt Tirade niet
-
voetnoot1
- Het eerste deel verscheen in nr. 261, pp. 668-672
|