| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: |
Nr. 232: |
Jaap Goedegebuure, G.A. van Oorschot, Herman Verhaar |
Nrs. 233 - 240-241: |
Jaap Goedegebuure, G.A. van Oorschot |
Redaktieadres: Herengracht 613, Amsterdam |
|
Jrg. XXII, 10 nummers (nrs. 232 - 240-241), 712 pp. |
| |
I. Poëzie
BUDDINGH', C.
Vier gedichten, 234, pp. 172-175
Zo zwalkt: ‘Nog steeds ben 'k er op 't kantje af doorgerold’ p. 172 |
Huiver: ‘Soms mocht ik met de slagersjongen mee’ p. 173 |
Hongerwinter: ‘Zo tegen twaalven ging ik met ons pannetje’ p. 174 |
Als poëzie = energie: ‘Als poëzie = energie, dan heb ik’ p. 175 |
|
|
Drie gedichten, 240-241, pp. 682-684
Aan de vooravond: ‘En toen, toen vielen plotseling als manna’ p. 682 |
Twee jongetjes: ‘Twee jongetjes van dertien in een serre’ p. 683 |
Top Naeff: ‘Top Naeff was mijn beroemdste stadgenote’ p. 684 |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Twaalf gedichten, 234, pp. 148-160
‘Nee, liefde was dit niet, dit was te vol gevaar’ p. 148 |
‘Misschien rust op dit huwelijk geen levenslange zegen’ p. 149 |
Taarlo: ‘Wij lopen door het najaar met ons twee’ p. 150 |
33-27: ‘Jaja, zie titel, eigenlijk schelen wij zes jaar’ p. 151 |
‘Ik kan zo moeilijk niet van je houden’ p. 152 |
‘Zoals ik zonder kijken tussen mijn boeken’ p. 153 |
‘Geef mij Nescio en Tsjechov, oude boeken’ p. 154 |
‘Ik sta geregistreerd. Geboorte, plaats, tijd’ p. 155 |
‘Een heldere straat. Huizen. Zon’ p. 156 |
‘Luxe is het verschil tussen’ p. 157 |
Moeder: ‘Wat jij met de tijd doet’ p. 158 |
‘Wat mij beïnvloed heeft? De vooroorlogse’ pp. 159-160 |
|
|
Edna St. Vincent Millay, [Sonnetten uit Collected poems]. Vert.: H. de Coninok, 240-241, pp. 548-574
1. | ‘Je bent wel mooi, maar ik kan uren naar je kijken’ p. 548 |
2. | ‘Als ik ooit toevallig zou vernemen’ p. 549 |
3. | ‘Deze deur zou je nooit openen, en toch heb je 't gedaan’ p. 550 |
4. | ‘Je weet dat jou vergeten mij niet zwaar’ p. 551 |
5. | ‘De spoorbaan ligt mijlen verder daarbuiten’ p. 552 |
6. | ‘Als ik te lang gezeten had bij jou’ p. 553 |
7. | ‘Laat de vruchten hangen waar ze hangen:’ p. 554 |
8. | ‘Nee, liefde is niet blind. Ik zie ook met één oog’ p. 555 |
9. | ‘O, o, mijn vriend, dat woord zal je berouwen!’ p. 556 |
10. | ‘Omdat ik vrouw ben en behoorlijk heb te lijden’ p. 557 |
|
|
| |
| |
11. | ‘Welke lippen al mijn lippen kusten en wanneer en hoe’ p. 558 |
12. | ‘Het laatste zaagsel op de vloer werd grijs’ p. 559 |
13. | ‘Teder in die dagen, alsof ze een ijlend’ p. 560 |
14. | ‘Als ze bedacht hoe hij ook 's nachts kon sterven, kreeg ze 't koud’ p. 561 |
15. | ‘De dokter vroeg haar wat er moest gebeuren, hier’ p. 562 |
16. | ‘Als ze hem bekeek, zo streng en dood’ p. 563 |
17. | ‘Niet in een zilveren kistje vol juwelen’ p. 564 |
18. | ‘Ik droomde dat ik wandelde in Elysium’ p. 565 |
19. | ‘Vrouwen hebben vast in het verleden’ p. 566 |
20. | ‘Als ik bedenk hoe Tijd een kind leert te vergeten’ p. 567 |
21. | ‘Mijn valk keert na amper een vlucht’ p. 568 |
22. | ‘Dood, ik zal sterven, maar da's alles wat ik doe voor jou’ p. 569 |
23. | ‘Onder dezelfde hemel, met dezelfde Voerman’ p. 570 |
24. | ‘Herfst is de tijd van vermoeden, niet van weten’ p. 571 |
25. | Steepletop: ‘Hoor eens jij, basilicum, en jij’ p. 572 |
26. | ‘Ik lees geschiedenis. Ik oefen mijn bescheidenheid’ p. 573 |
27. | ‘Ik heb dit Werk ter ere van de Schoonheid willen bouwen’ p. 574 |
|
|
|
EMMENS, Jan
Nagelaten werk. [Een keuze door] H.A. Gomperts en P.C. van der Plank, 240-241, pp. 623-638
‘De bronnen van de smart bewaakt’ p. 624 |
Futiel: ‘Ik heb het verleden aangeharkt’ p. 625 |
Gemengd bericht: ‘Generaal Franco, jager op groot wild’ pp. 626-627 |
‘Groen is het eikenhakhout’ p. 628 |
Jarenlang vertroebeld, afgemat’ p. 629 |
Nanninga: ‘Bevonden dat wat mijn woorden soms’ p. 630 |
Repeterende breuk: ‘Waar ik ook ben, soms ben ik ineens weer’ p. 631 |
‘Tussen de onbenoembare geesten, die ik achter mij vermoed’ p. 632 |
‘Van alle brieven die ik voor je heb verzonnen’ p. 633 |
‘Wie terugkeert vindt de bronnen, p. 634 |
Prozafragmenten en uitspraken, pp. 635-638 |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Zwarte sonnetten, 238, pp. 394-397
| Een schilder: ‘Op dijkjes langs de balkegaten’ p. 394 |
| Egidius: ‘Ik zag je nooit, de laatste jaren’ p. 395 |
| Achteraf, pp. 396-397 |
1. | ‘Met moeite weet ik nog’ p. 396 |
2. | ‘Toen werd je ziek op gruwelijke wijze’ p. 397 |
|
|
|
GEEL, Chr. J. van
Tien slakken. Uit: Dierenalfabet, Het omliggend veeGa naar voetnoot1, 234, pp. 130-139
Tegel: ‘Een nest van sporen die zich kruisen’ p. 130 |
Reisslak: ‘Een slak vertraagt zijn tasten niet’ p. 131 |
Op een huisjesslak: ‘Hij trekt een haperend spoor’ p. 132 |
Vorm van dood: ‘Hij sleept zijn leven voort’ p. 133 |
Huisjesslak: ‘Hij is een wenteltrap van dromen’ p.134 |
Slak: ‘Ik pluk een slak van asfalt’ p. 135 |
Slak: ‘Wie, naar waar, kan verhuizen als slak’ p. 136 |
Overstekende huisjesslak: ‘Trouw aan zijn tempo van verstand’ p. 137 |
Slak: ‘Hij is de Atlas van zijn eigen huis’ p. 138 |
Naaktslak: ‘Hij moet zich zwetend voortbewegen’ p. 139 |
|
|
| |
| |
HAFT, Lloyd
Wallace Stevens, Gedichten. Vert.: Lloyd Haft, 239, pp. 528-535
The world as meditation; How now, o brightener, pp. 528-529; p. 530 |
The emperor of ice-cream; Postcard from the volcano, p. 531; pp. 532-533 |
Farewell without a guitar; Dinner bell in the woods, p. 534; p. 535 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Vier gedichten, 238, pp. 448-455
Voor de schaduw: Ze zeiden dat de realiteit het enige was, p. 448 |
De ammoniet, in plaats van een apologie: ‘Verwacht van mij niet dat ik meen’ pp. 449-450 |
De ringvaart: ‘Ook als het zijn’ pp. 451-454 |
Opdracht: ‘Vreemde, laat dit dan tussen ons gezegd zijn’ p. 455 |
|
|
|
HERZBERG, Judith
Drie gedichten, 240-241, pp. 584-587
Laat paar, p. 584 |
‘Will there be a net en wit geschilderd hek between their two’ Verhaal, pp. 585-586 |
‘U weet misschien dat niets zo hevig is’ |
Het ongewone is geen moed. Naar Jack Gilbert, p. 587 |
‘De Polen reden vanuit Warschau de Duitse tanks tegemoet’ |
|
|
|
HILLENIUS, D.
Hittegolf in Griekenland, 232, pp. 16-17
‘Mistras bezocht’ p. 16 |
‘We zagen nog een 6-vleugelige dwerg’ p. 16 |
‘Zo heet, twee kinderen van touristen’ p. 17 |
‘Ezels zijn het mooist in de woestijn’ p. 17 |
|
|
Vier gedichten, 240-241, pp. 668-671
‘Koning in een wijd landschap’ p. 668 |
Winti: ‘over het water was het’ p. 669 |
Le palais idéal: ‘Zo langzaam iets maken’ p. 670 |
‘De koning was een levend hart’ p. 671 |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
Vijf gedichten, 235, pp. 233-238
Hitte: ‘Daar gaat de laatste dichter’ p. 233 |
Landelijk stukje: ‘'t Was in de heuvels, luister je’ p. 234 |
De mol: ‘Er was een stem die zei: ik ben de mol’ p. 235 |
Herfst der vliegen: ‘Wat een oude vlieg ben ik’ p. 236 |
Ode: ‘Eerst, vadertje zoetwatergids, eerst’ pp. 237-238 |
|
|
Suite, 239, pp. 499-506
1. | ‘De glanzende schroef van de slapeloosheid’ p. 499 |
2. | ‘Een jongen die zijn meisje kwijtraakt’ p. 500 |
3. | ‘Hij staat lang na dat jaar nog stil’ p. 501 |
4. | ‘Zware zomerregens gaan over het dak’ p. 502 |
5. | ‘Een kleine stap is het naar haar ogen’ p. 503 |
6. | ‘Soms was een feest een maaltijd’ p. 504 |
7. | ‘De leugens die maar in het lieglicht zitten’ p. 505 |
8. | (augustus en uit): ‘Nu roep de donkere zomer’ p. 506 |
|
|
| |
| |
KOPLAND, Rutger
[Gedichten]
‘Vader, ik zie je gezicht weer, jaren’ 233, p. 70 |
‘De rug van een hond die al weet’ 235, p. 222 |
‘De winter van Breughel, de heuvel met jagers’ 237, p. 349 |
|
|
|
MELISSEN, Sipko
Drie gedichten, 234, pp. 188-190
‘aRb’: ‘op een ochtend in oktober’ p. 188 |
Vader/zoon: ‘nu sta je voor het eerst alleen’ p. 189 |
Nieuw-West: ‘vanmiddag op de Sloterkade’ p. 190 |
|
|
|
SCHOUTEN, Rob
Vier gedichten, 236, pp. 308-311
Profetie aangaande de laatste zaken, p. 308 |
‘Als regenwurm zich voor de buien as een abri zoekt’ |
Een olifant van Leconte de Lisle, p. 309 |
‘Stapvoets door de vertrouwde mening over oerwouden’ |
Recital, p. 310 |
‘Ameling zingt mandoline tot de spiekers’ |
De perken van het akkerland, p. 311 |
‘De perken, aan het akkerland gesteld’ |
|
|
|
WAARSENBURG, Hans van de
Zoutelandse zichten, 237, pp. 365-367
1. | ‘Zuidelijker dan dit vergezicht’ p. 365 |
2. | ‘Nog te dicht licht het schip’ pp. 365-366 |
3. | ‘Rondt hij het nog af?’ pp. 366-367 |
|
|
| |
II. Proza
ALBERTS. A.
De waarzegster, 234, pp. 140-147 |
Denk om de koning, 240-241, pp. 575-583 |
|
|
BROUWERS, Jeroen
Afscheid. Laatste groet uit Brussel, 233, pp. 66-69
Fragment uit: Mijn Vlaamse jaren |
|
|
De Exelse testamenten, 240-241, pp. 639-667 |
|
|
HOTZ, F.B.
Zand en grind, 232, pp. 18-43 |
|
|
KROL, Gerrit
Mijn dagen als cavalerist, 240-241, pp. 538-540 |
|
|
NIEUWENHUYS, Rob
Een beetje oorlog. Java 8 december 1941-8 maart 1942, 240-241, pp. 588-622
|
|
|
PESKENS, R.J.
Een causerie [in mijn geboortedorp], 233, pp. 71-98 |
|
| |
| |
RAVEN, Wim
Thuisreis, 235, pp. 233-234
Reisherinneringen aan Syrië en Arabië; Heenreis verscheen in nr. 230 (1977) |
|
|
|
ROMIJN MEIJER, Henk
Denkend aan hoge ramen, 240-241, pp. 685-712 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
BELINFANTE, Henk
Het jaar van de toerist, 239, pp. 474-484
Dakboekbladen, 18 mei - 24 juni 1978 |
Over Simon Leys, Ombres chinoises; indrukken over zijn eigen verblijf in China |
|
|
|
BERGH, H. van den
De heilige eenvoud van J.A. dèr Mouw. Zijn plaats binnen de poëtica van zijn tijd, 238, pp. 398-447 |
|
|
BOKSHOORN, Frederik
Een reis naar het einde van de nevel. Waarom Tsjechow in feite naar Sachalin ging, 233, pp. 116-128
Over de legenden rondom die reis in de biografieën en over de ware reden: ‘de behandeling van de inheemse bevolking’ in de hoop dat zijn boek erover ‘als academische dissertatie zou worden geaccepteerd’ (p. 125) |
|
|
De sociologie als oplichterij, n.a.v. Bart Tromp, De samenleving als oplichterij, 234, pp. 176-187 |
|
|
BROUWERS, Jeroen
Dirk Ayelt Kooiman en het Amsterdams peil, 235, pp. 202-221
Analyse van diens De schrijversdroom (uit de gelijknamige bundel) waaruit moet blijken dat Kooiman ‘niet kan schrijven’; over de critici Jaap Goedegebuure, Rein Bloem, Reinjan Mulder en Kees Fens tgo. Kooiman |
|
|
Kladboek
25.12.77: Klein in memoriam, 236, pp. 295-298 |
Herinnering aan Harriet Freezer |
29.1.78: Haartjes op de wervelkolom, 236, pp. 299-304 |
Guus Luijters, Liefde en leugen |
11.2.78: Van het hert en de herinnering van Doeschka, 236, pp. 304-307 |
Over reminiscenties aan Godfried Bomans' De rijke bramenplukker (in: Sprookjes) in Doeschka Meijsings Van het hert en de herinnering (in: De ontketende held) en over Aad Nuis' recensie in de Haagse Post (29.10.1977) en die van Wam de Moor in De Tijd (19.10.1977) |
14.2.78: De achtervolgers, 237, pp. 350-353 |
18.2.78: Het tijdperk van de waterman, 237, pp. 353-364 |
Herinneringen aan Jan Emiel Daele |
|
|
| |
| |
Met D. van Tol naar de bedriegertjes bij een boekje over zelfmoord en letterkunde, 239, pp. 485498 |
D. van Tol, De dood als keuze |
|
|
|
COHEN, H.F.
Weerwoord. De recensent als oplichter, 236, pp. 327-328
Reactie op Fr. Bokshoorn, De sociologie als oplichterij (234, pp. 176-178) |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Willem van Toorn: hoe beter een gedicht, hoe hopelozer ookGa naar voetnoot2, 235, pp. 253-257
Over diens Herhaalde wandeling |
|
|
Ter ere van de goedertieren maan, 240-241, pp. 541-547
Inleiding tot zijn vertalig van sonnetten van Edna St. Vincent Millay - Zie: Poëzie |
|
|
|
FRANCKEN, Eep
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten. 10de drukGa naar voetnoot1, 232, pp. 61-64
Over de lotgevallen van de editie van het Verzameld werk, dat nog niet volledig is, en van de Verzamelde gedichten, met varianten van het gedicht Argentina |
|
|
Jan Wolkers, De kusGa naar voetnoot2, 234, pp. 194-198 |
|
De roman van August van Groeningen, 237, pp. 380-392
Over ‘Martha de Bruin’ (1889), herdrukt in het Volledig werk |
Dit artikel sluit aan bij ‘Een vergeten naturalist’ (1977, 226-227, pp. 445-456) |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Kunst, kritiek en kommunikatie, 232, pp. 44-50
‘De kritiek moet, zonder zich te verheffen tot een ander plan dan haar rechtens toekomt, een katalysator zijn, die ontwikkelingen binnen de literatuur beïnvloedt’ (p. 50) |
N.a.v. Carel Peeters, Het avontuurlijk uitzicht en n.a.v. het debat ‘over de doelstellingen van de kritiek (tegelijk handelend over de malaise in de Nederlandse dagbladkritiek) (waarvan) een bondig overzicht), gevoerd door H.C. ten Berghe, Kees Fens, J.F. Vogelaar en Wam de Moor eind 1977 |
|
|
Een predikant en zijn kerkebladGa naar voetnoot1, 236, pp. 220-226
K.L. Poll en het Cultureel Supplement van NRC/Handelsblad, en over o.a. medewerker Maarten 't Hart |
|
|
|
HAFT, Loyd
‘Of beechen green, and shadows numberless...’ Hsu Chih-Mo en de Engelse romantici, 235, pp. 239-252 |
|
|
HELSLOOT, Kees
'n Ruikertje, 236, pp. 278-294
Over Rein Bloem als journalist, criticus, vertaler |
|
|
| |
| |
HOGEWEG, Reinout
Korte verhalen uit de jaren zeventig. Gekozen en ingeleid door Aad NuisGa naar voetnoot1, 234, pp. 191-194 |
|
|
KADT, J. de
De regering die wij verdienen? 233, pp. 99-115
Over de toestand na de verkiezingen van 25 mei 1977 en de kabinetsformatie die leidde tot het kabinet Van Agt |
|
|
|
MIREJOVSKY, Jan
Totalitarisme met een menselijk gezicht? 237, pp. 330-348
Over de Praagse lente (Tsjechoslovakije 1968) |
|
|
|
MOOR, Wam de
Weerwoord. Een mannetje dat was niet wijs, 235, pp. 456-472
Reactie op Jaap Goedegebuure, Kunst, Kritiek en kommunikatie (232, pp. 44-50); met Bij wijze van naschrift (p. 264) door Jaap Goedegebuure |
|
|
|
PRIES, Anna
Lidia Kornejevna Tsjoekovskaja, 238, pp. 456-472
Over haar novellen Sofia Petrovna en Spoesk pod vodoe, haar vriendschap met de schrijfster Achmatova, haar activiteiten die tot de uitsluiting uit de schrijversbond leidden |
|
|
|
ROOSENSCHOON, Wies
Chris J. van Geel: de dichter en zijn identiteit, 239, pp. 515-527 |
|
|
SMET, Prosper de
Richard Minne, de zwijgende dichter, 234, pp. 161-171 |
|
|
SAMSON, Bert
Veelzeggend uiterlijk, 236, pp. 312-319
Over de symbolische kant van het realisme in De avonden van G. van het Reve |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Russische notities
Drie tragedies van de [uitgeweken] dissident, 232, pp. 51-60 |
Een Rus is een Rus is een Rus, 236, pp. 266-277 |
Over de houding van de Rus tgo. het machtsapparaat; over Josef Brodski's opvatting over de invloed van de censuur en over het gebruik van ‘aesopische taal’ wat het vertalen bemoeilijkt |
Hoe kweekt men dissidenten? 237, pp. 368-379 |
Over het ontbreken van een ‘onbelemmerd personenverkeer over de grenzen’ en ‘het gesloten houden van de grenzen van het denken’; o.a. over Georgi Vladimow |
‘Tijd’ - voor herinneringen, 239, pp. 507-514 |
Vergelijking tussen Gevangene van de tijd. [Herinneringen aan Boris Pasternak] door Olga Ivinskaja en Slaags met de tijd. [Herinneringen aan Aleksander Solzjenitsin] door Natalja Resjetovskaja |
|
|
| |
| |
Het augustus nummer van Novyi Mir [over L. Tolstoi], 240-241, pp. 672-676 |
Over prijzen en nog iets, 240-241, pp. 676-679 |
Over de prijzenpolitiek en over het aanpassingsvermogen aan de administratieve werkelijkheid |
Het derde proza, 240-241, pp. 679-681 |
Over het proza dat ‘bestaat naast dat van de dissidenten-samizdat en naast dat van partijgetrouwe scribenten’ |
|
|
|
VEER, Paul van 't
Het verzameld werk van Stuiveling en Multatuli, 232, pp. 2-15
Over dl. XI van Mutatuli's Verzamelde werken o.r.v. Garmt Stuiveling; over de vertraging van 17 jaar in de uitgave en over leemtes in de brieven |
|
|
|
|