| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redaktie: Jaap Goedegebuure, G.A. van Oorschot, Herman Verhaar
Redaktieadres: G.A. van Oorschot's Uitgeversmaatschappij B.V., Herengracht 613, Amsterdam
Jrg. XXI, |
11 nrs., |
716 pp. |
|
nr. 221: |
januari 1977 |
|
nr. 222: |
februari 1977 |
|
nr. 223: |
maart 1977 |
|
nr. 224: |
april 1977 |
|
nr. 225: |
mei 1977 |
|
nr. 226-227: |
juni-juli 1977 |
|
nr. 228-229: |
sept.-okt. 1977 = Het onvoltooide |
|
nr. 230: |
november 1977 |
|
nr. 231: |
december 1977 |
| |
I. Poëzie
BUDDINGH', C.
Vijf gedichten, 224, pp. 253-254
Soms, 's avonds, p. 253 |
‘Soms, 's avonds, staat mijn vader in de kamer’ |
Goed luisteren maar, p. 254 |
‘Ik luister dikwijls naar mijn ademhaling’ |
Spelletje, p. 255 |
‘In deze volgorde schiet ik ze dood’ |
Bedankt nog, Jan, p. 256 |
‘'k Liep over 'n dijk. Langs een soort vaart. 't Was donker’ |
Zelfs. Ook, p. 257 |
‘'k Heb hem een keer gekocht bij Sigtermans’ |
|
|
Vijf gedichten, 226-227, pp. 409-413
Just one of those days, p. 409 |
‘11 februari 1977’ |
Ach, waren, etc. etc.?, p. 410 |
‘We schuilden, nee, niet onder droppelend lover’ |
Twee tafels verder, p. 411 |
‘Ik zat een keer met Frits en Carla Jans’ |
Hangertje, p. 412 |
‘Mijn vader kocht er meest zijn kleren. Soms’ |
Wapenspreuk, p. 413 |
‘We hebben nog een wapen in de familie’ |
|
|
|
CONINCK, Herman de
Zes gedichten, 226-227, pp. 422-427
Bij een vijfde druk: ‘Een vijfde druk, het lijkt er wel op’ pp. 422-423 |
Geluk: ‘Geluk is ineens, zaterdagmiddag in de trein’ p. 424 |
|
|
| |
| |
Poëzie: ‘Niet Alice in Wonderland’ p. 425 |
Zij en hij: ‘Zij houdt moedig haar vrolijkheid op’ p. 426 |
Met droefheid nemen wij kennis: ‘Ze hadden een deken over hem gelegd’ p. 427 |
‘Helemààl gelukkig kan natuurlijk nooit’ p. 428 |
|
|
|
DRöES, Jos
Twee gedichten, 224, p. 264
Vroeger: ‘moeders waren bijna’ |
Oudjaar '73: ‘als er een hemel was wilfred’ |
|
|
Vier gedichten, 230, pp. 612-613
Schepping: ‘turdus creator’ p. 612 |
To thee: ‘ach, hoe zou ik je drinken’ p. 612 |
Josef: ‘midden op de zebra’ p. 612 |
Van de tjalk ‘vrouwe berendina’ te hoorn: ‘een blauwgevlekte bromvlieg’ p. 613 |
|
|
|
EIJKELBOOM, J.
Verandering van weer, 221, pp. 23-25
‘Drie keer, zo weet ik, scheen de zon’ |
|
|
|
FONDSE, Marko
[Gedichten]. Vert.: F. Marko
Sergej Jesenin, Afscheidsgedicht, 224, p. 210 |
Vladimir Majakowski, De kiel van de dandy, 221, p. 48
Justitionele hymne, 221, pp. 49-50
Aan Sergej Jesenin, 224, pp. 211-217 |
Andrej Voznesenski, Achilleshart (1955), 231, pp. 689-690
Kromme ballade (1959), 231, pp. 691-692
Goya (1959), 231, p. 693 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Sierra Bernia, 224, pp. 230-233
Transfiguratie: ‘Wolk al of nog berg?’ p. 230 |
Een veer: ‘In de spleet tussen twee werelden. Ik vang wind’ p. 231 |
Bergpad: ‘Driemaal anders damden wij’ p. 232 |
Geestesspanwijdte: ‘Bergen zijn ondemokratisch’ p. 233 |
|
|
Abu 'l-Ala al-Ma'arri, [Gedichten]Ga naar voetnoot1. Vert.: J. Hamelink, 225, pp. 314-321 |
|
|
HERZBERG, Judith
Jerusalem, 230, pp. 600-601
1. | ‘Naar mate later op de dag’ p. 600 |
2. | ‘Het is hier alsof alles aldoor iets wil zeggen’ p. 601 |
|
|
|
JONG, Theo de
Vier gedichten, 222, pp. 102-103
Het verkeerde seizoen, p. 102 |
‘Het sneeuwt bladeren. De hemel schrompelt’ |
Strandwandeling, p. 102 |
‘Hoogovens schroeien de gloeiende wolken’ |
|
|
| |
| |
Meer: ‘Bomen komen naar water’ p. 103 |
Hoop in de herfst, p. 103 |
‘Zijn er nog kansen dat je niet kan gaan’ |
|
|
|
KOENEGRACHT, Frank
Drie gedichten, 226-227, pp. 390-392
Avond: ‘Herinner je de goeiige avond’ p. 390 |
Alles stroomt: ‘Kijk daar gaat de oude maas’ p. 391 |
De verdwijning van Leiden: ‘Toen ik vanmorgen wakker werd’ p. 392 |
|
|
|
MELISSEN, Sipko
Drie gedichten, 223, pp. 191-193
‘als ik naast hem loop door de Leidsestraat’ p. 191 |
‘nooit kan het dichter komen dan dit’ p. 192 |
La vita nuova: ‘het liefst wandel ik in het licht’ p. 193 |
|
|
Iste fecit, 231, p. 716
|
|
|
RESINK, G.J.
Sunda, 221, pp. 35-37
Sunda: ‘Een enorm plat en reeksen eilanden zijn naar mij genoemd’ p. 35 |
Geef mij maar de kentering: ‘Geef mij het ver weerlichten, het zwaar donderen’ p. 35 |
Preanger - Priangan: ‘Hier zie ik dan de bergen weer’ p. 35 |
Plantentuin: ‘Acacia's, alamanda's, azalea's’ p. 36 |
Kamis - Malam - Djumaät: ‘Christelijke donderdag- en Moslimse’ p. 37 |
|
|
|
SCHAGEN, J.C. van
Gedicht, 226-227, pp. 457-458
|
|
|
STEEG, M.K. van der
Jan, 224, p. 265
‘Hij was de fijnste instrumentenmaker van de fabriek’ |
|
|
Drie gedichten, 226-227, pp. 442-444
Schilder: ‘Op een middag in mei’ p. 442 |
Ken je die van die Oostduitse dichter?: ‘Die lag in het ziekenhuis’ p. 443 |
(G) een gek idee: ‘Eigenlijk geen gek idee’ p. 444 |
|
|
|
VOGELAERE, Hubert de
Gedichten, 225, pp. 300-303
| Wegzangen: ‘Het haar achterover gekleefd’ p. 300 |
| Bij de kei: ‘Bij de straatkei gaat droefheid schuil’ p. 300 |
| Zijn woordenlijst, p. 301 |
1. | ‘De fietser is ergens een afrukker’ |
2. | ‘Als het brood nog warm is’ |
| Het gras: ‘Het gras is mijn broeder’ p. 301 |
| Tijden: ‘'t Zijn tijden’ p. 302 |
| De wegheilige: ‘De wegheilige loopt barrevoets. Hij is’ p. 302 |
| Pop van Denise: ‘Zij is een aristokratische pop met’ p. 303 |
| En morgen: ‘De luchtbarons laten de barmsijs’ p. 303 |
| Van onderweg: ‘Aan het spelen met een pistool, met niets’ p. 303 |
|
|
| |
| |
VROOMEN, Noriko en Pim de
Makoto Ooka, Vijf gedichten. Vert.: Noriko en Pim de Vroomen, 230, pp. 628-635 - Met noot, p. 635
Voor de lente gereed; Ik leef; Gezin, p. 628; p. 629; pp. 630-631 |
Als een trippelend dier klopt de droom schroomvallig op ons dak, p. 632 |
Marylin, pp. 633-635 |
|
|
|
WAARSENBURG, Hans van de
Een harde steen naar binnen buigen - Avondlandschap nr. 2 - (een fragment), 231, pp. 664-666
|
|
| |
II. Proza
ALBERTS, A.
Woorden, woorden, woorden, 225, pp. 282-289 |
|
|
DJOJOPOESPITO, Soewarsih
De thuiskomst van een oud-strijder, 221, pp. 38-47 |
|
|
GRAAF, Agnes de
Aantekeningen. 19 februari-28 maart 1975, 222, pp. 117-127 |
|
|
HART, Maarten 't
De meerpaal, 222, pp. 74-85 |
|
|
HEUMAKERS, Arnold
|
|
HOTZ, F.B.
Een aalmoes in Tölz, 226-227, pp. 354-371 |
|
|
KUETHE, F.Ph.
Runen uit Baskenland. [Reisverhaal], 221, pp. 26-34 |
|
|
LEFFELAAR, Henk
Bij stukjes en beetjes (2) In plaats van een dagboekGa naar voetnoot1, 231, pp. 667-688 |
|
|
PESKENS, R.J.
Gedegradeerd, 222, pp. 86-101 |
|
|
RAVEN, Wim
Heenreis [naar Joegoslavië en Turkije], 230, pp. 614-627 |
|
| |
| |
| |
ALBERTS, A.
Het leven en sterven van koning Macbeth, 221, pp. 104-116
Waarheid en leugen in Shakespeares Macbeth |
|
|
|
BATTEN, Fred
Malraux en de heroïek van de N.R.C./HBL.*, 221, pp. 68-69
Reactie op B.C. van der Velden, Bij de dood van Malraux (N.R.C./Handelsblad van 23 november 1976) |
|
|
|
BOKSHOORN, Frederik
De hebzuchtige vrees een revolutie op achter te zijn, 226-227, pp. 414-421
De boeren en hun rol en plaats in de revolutie gezien door auteurs als Honoré de Balzac, Anton Tsjechov, Maksim Gorki |
|
|
Het geval Iwan Kremnew, 231, pp. 694-703
Over Iwan Kremnew (pseudoniem van Alexander Tsjayanow (1888-1939, Ruslands grootste agronoom) en zijn in 1920 bij de staatsuitgeverij verschenen verhaal De reis van mijn broer Alexej naar het land van de boerenutopie, die hij, zoals George Orwell zijn roman, situeert in 1984 |
|
|
|
BRAAKHUIS, H.E.M. & VLIET, J. van der
Symboliek en symbolisme bij Matthijs Maris (1839-1917), 225, pp. 335-345 |
|
|
DUBOIS, Pierre H.
Een vorm van leven, 230, pp. 579-586
‘Du Perron en Ter Braak zijn de twee schrijvers geweest die het schrijven bewust hebben beschouwd als een vorm van leven’ en hun brieven ‘behoren bij hun werk en zijn van belang voor de kennis en het begrip van hun persoonlijkheid en hun schrijverschap’; over het uitgeven van brieven, n.a.v. het verschijnen van dl. 1 van E. du Perrons brieven, met een verwijzing naar het uitgeven van de correspondentie Belle van Zuylen / Constant d'Hermenches |
|
|
|
FONDSE, Marko
Nawoord [bij de vertaling van een gedicht van Sergej Jesenin en van Vladimir Majakowski], 224, pp. 221-220 - Zie: Poëzie |
|
|
FRANCKEN, Eep
Slordigheid en slordigheid in Het verboden Rijk [van J.J. Slauerhoff], 224, pp. 221-229 |
|
Een vergeten naturalist, 226-227, pp. 445-456
Over het werk van Aug. P. van Groeningen (1866-1894) |
|
|
|
GALEN LAST, Henk van
Brief aan Herman Verhaar *, 221, pp. 61-67
Reactie op Herman Verhaars Aantekeningen over literaire kritiek (Tirade, 1976, 215-216, pp. 276-278; 218, pp. 484-495) over o.a. ‘de relaties tussen de hedendaagse literatuur en de universiteit’ |
|
|
| |
| |
GOEDEGEBUURE, Jaap
Ter inleiding, 221, pp. 6-15
Als vast redacteur, licht hij zijn houding toe: ‘vertrouwen in de literatuur’ naast ‘een ruime dosis scepsis tegen ... “de literaire” wereld’ (p. 12) |
|
|
Kafka tussen leven en dood, 221, pp. 51-53
Ludo Verbeeck, Franz Kafka of de andere ervaring |
|
|
Gesignaleerd, 221, pp. 70-71
Kritiek op het toekennen van de Multatuliprijs 1976 aan Bob den Uyl; jury: Rudolf Geel, Alfred Kossmann, Reinjan Mulder; advies: de prijs in 1977 niet toekennen |
|
|
Over indirecte en directe verslagen, 222, pp. 132-136
Louis Paul Boon, De zwarte hand of het anarchisme van de 19de eeuw in het industriestadje Aalst, pp. 132-135 |
Margaretha Ferguson, Mammie ik ga dood, p. 136 |
|
|
De schaduw van Huysmans, 223, pp. 179-190
Joyce en Co, Erwin 5 october 1972 |
Jan Siebelink, Nachtschade |
‘hun afhankelijkheid van het negentiendeëeuwse complex [Joris-Karl] Huysmans’ |
|
|
Gesignaleerd, 223, pp. 204-205
Over zijn niet-opneming in de adviescommissie voor de Multatuliprijs 1977 en over uitspraken van J. Bernlef (o.a. over Du Perron) in het interview verschenen in het boekenbijvoegsel van Vrij Nederland (29 januari 1976) |
|
|
De inhoud van het sigarenkistje, 224, pp. 234-237
Dirk Ayelt Kooiman, De grote stilte; De schrijver droomt |
|
|
De macht van de moeder, 224, pp. 242-247
Elias Canetti, Die gerettete Zunge; Massa & macht |
|
|
Valery Larbaud en zijn masker, 225, pp. 290-299
‘minder een algemeen-informatieve inleiding op Larbauds oeuvre dan wel een verslag van eigen leeservaringen’ |
|
|
Instortende luchtkastelen, 226-227, pp. 459-463
Frans Kellendonk, Bouwval |
|
|
De ontregelde illusionist, 231, pp. 704-708
Louis Ferron, Turkenvespers |
|
|
Een boek van haat en hoop, 231, pp. 712-713
Jeroen Brouwers, Zonsopgangen boven zee |
|
|
|
HAKE, G. von der
Gesignaleerd. Minister van Doorn als tovenaarsleerjongen, 224, pp. 266-268
‘Minister van Doorn wil de kunst in Nederland normaliseren, egaliseren en in een soort ruilverkavelingspakket stoppen’ |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Aantekening [bij gedichten van Abu 'l-Ala al-Ma'arri in vertaling], 225, pp. 313-314 - Zie: Poëzie |
|
| |
| |
De droom van de poëzie (fragment), 230, pp. 602-611
Beschouwingen rond de poëzie van Homerus |
|
|
|
HOGEWEG, Reinout
Een vitalistische vent met visie*, 224, pp. 258-263
Een omschrijving van Jaap Goedegebuures critische criteria, met verwijzing naar H. Marsman, op basis van Goedegebuures artikel Het jonge doodvermoeide Nederlandse proza [sinds 1971] in Hollands Diep (nr. van 22 okt. 1976) |
|
|
Kom vanavond met verhalen..., 226-227, pp. 463-472
Oek de Jong, De hemelvaart van Massino, pp. 467-469 |
Maarten 't Hart, Mammoet op zondag, pp. 469-472 |
|
|
Op weg naar..., 230, pp. 636-641
J.M.A. Biesheuvel, De weg naar het licht |
|
|
|
KADT, J. de
Een onthullings-periode in de Verenigde Staten, 223, pp. 194-199
A.N.J. den Hollander, Het démasqué in de samenleving [een geschiedenis van de ‘muckrakers’] |
|
|
Tan Malaka te veel en te weinig?, 224, pp. 237-242
H.A. Poeze, Tan Malaka. Levensloop van 1897 tot 1945 |
|
|
De verkiezingen der matiging. De moeilijke weg naar realisatie van de uitslag, 226-227, pp. 372-389
Over het Kabinet Den Uyl en de verkiezingen na diens val |
|
|
|
KOPLAND, Rutger
Want waar verdwijnt in hopeloos bewegen, 225, pp. 304-312
Over de poëzie van Tom van Deel |
|
|
|
MARRES, R.
De apartheid van Van Oudshoorn's personages*, 223, pp. 200-203
Reactie op Maarten 't Hart, Het beste aller dingen (Tirade, 1976, 219-220, pp. 550-564) waarin Marres' opvatting over J. van Oudshoorns Willem Mertens' levensjaren (Raam, 1970, 70, pp. 37-42; 1971, 73, pp. 35-41) betwist wordt |
|
|
Religies met en zonder toekomst, 230, pp. 641-650
S. Vestdijk, De toekomst der religie |
|
|
|
NUIS, Aad
Kroniek, 221, pp. 54-60
Arie van den Berg, De kapper spreekt tegen zijn spiegel, pp. 54-57 |
Gerrit Krol, Polaroid, pp. 57-58 |
Harry Mulisch, De wijn is drinkbaar dankzij het glas, pp. 58-60 |
|
|
De taal van het eerste land, 222, pp. 137-143
Breyten Breytenbach, Het huis van de dove |
|
|
Poëziekroniek 5, 224, pp. 250-252
Willem Jan Otten, Een zwaluw vol zaagsel; Keurslijf; De eend; Het ruim |
|
|
| |
| |
OORSCHOT, G.A. van
Bij de nieuwe jaargang, 221, pp. 2-5
Het gaat Tirade goed; twee gastredacteuren worden vast redacteur: Jaap Goedegebuure en Herman Verhaar; nieuwe rubrieken, waaronder Weerwoord, met ‘gelegenheid tot tegenspraak en polemiek’ |
|
|
|
OORSCHOT-MUNNEKE, H. van
C.P. Courtney, Belle van Zuylen en James Boswell. Een literaire vriendschap. Vert.: H. van Oorschot-Munneke, 223, pp. 146-168 - met prtn
Referaat gehouden op 24 oktober 1976, op het Slot Zuylen, ter gelegenheid van de jaarlijkse bijeenkomst van het Genootschap ‘Belle van Zuylen-Isabelle de Charrière’ |
|
|
|
PEETERS, Carel
Tegen de halfheid, 230, pp. 574-578
Over du Perrons sterke persoonlijkheid in zijn werk, waartegen auteur opzag maar ‘Het moment waarop ik hem met geheel andere ogen zou lezen is gekomen, zonder dat mijn sympathie ook maar enigzins is getaand. Zijn opslokkende werking is verdwenen en dat waarvoor hij stond is met de tijd getransformeerd tot wat ik zelf ben’ |
|
|
|
POUW, Marjolijn
De grijze verhalen van Meinkema, 224, pp. 247-249
Hannes Meinkema, De groene weduwe en andere grijze verhalen |
|
|
Een Nederlandse Herostratos, 231, pp. 709-712
Loesberg, Enige defecten; Een eigen auto |
|
|
|
REVE, Karel van het
Kanttekeningen bij de herinneringen van De Kadt, 225, pp. 346-352
J. de Kadt, Politieke herinneringen van een randfiguur |
|
|
|
TIMMER, Charles B.
Gesignaleerd, 224, pp. 268-279
Ossip Mandelsjtam en de Nijhoff-prijs, pp. 268-272 |
Met een fragment (pp. 268-269) uit een artikel van Ossip Mandelsjtam uit 1920 over het peil der literaire vertalingen in Rusland, als aanloop tot beschouwingen over de Martinus Nijhoff-prijs voor vertalingen De ware Tsjechow, pp. 272-279 |
Over de vertaling door Ton Lutz en Chime van Houweningen van Anton Tsjechows De kersentuin |
|
|
Russische notities, 231, pp. 654-663
1. | Een Russische reisgids voor Nederland, pp. 654-657
Over een artikel over Staphorst verschenen in een in Tel-Aviv verschijnend Russisch weekblad Club |
2. | Anekdotische notities, pp. 657-659 |
3. | Dostojevski en zijn vrouw, pp. 659-661 |
4. | Een onvoltooide notitie, pp. 661-663
Over de ‘onvoltooidheid’ van literair werk in Rusland n.a.v. het bijzonder nummer van Tirade over Het onvoltooide |
|
|
| |
| |
VERHAAR, Herman
Voor een onvolwassen tijdschrift. (Aantekeningen over literatuurkritiek III), 221, pp. 16-22
Beschouwingen over wat een literair tijdschrift is |
|
|
Louis Couperus als naturalist, 223, pp. 169-178
Mede over diens verwantschap met Emile Zola |
|
|
|
WILDEMEERSCH, G.
In Vlaanderen is hij de Coninck van het nieuw-realisme, 226-227, pp. 429-441
Over het werk van Herman de Coninck |
|
|
|
DOCUMENTEN
Twee brieven over Het land van herkomst [van E. du Perron], 222, pp. 128-131
H. Marsman aan E. du Perron, d.d. 25. V '35, pp. 128-129 |
Arthur van Schendel aan E. du Perron, d.d. Sestri Levante, 4 juni 1935, pp. 130-131 |
|
|
Jan Hanlo. Brieven aan Simon Vinkenoog, 226-227, pp. 393-408
Een keuze uit de beginperiode (14.11.50-19.1.51) van Hanlo's correspondentie met Vinkenoog, ingeleid (p. 394) door Ser J.L. Propp: ‘literatuurgeschiedenis door de bril van een zachtaardig en argwanend individualist’ |
|
|
Brief van E. du Perron aan J. Greshoff en H. Marsman, 1933, 230, pp. 595-599
Deze brief van 25 september, onder de titel ‘Apologie van Perronius’ werd geschreven nadat Greshoff en Marsman du Perron ‘gekapitteld’ hadden, ‘omdat hij zich geïrriteerd had uitgelaten over Victor E. van Vriesland, na wat Van Vriesland over du Perron in de NRC had geschreven’ (noot, p. 599) |
|
|
| |
Bijzonder nummer
Het onvoltooide
(nr. 228-229, pp. 474-570)
Met een Ter inleiding (pp. 474-475) door Herman Verhaar
‘Aan dit themanummer ... ligt de gedachte ten grondslag dat er in de kunst niet alleen een aantal - waaronder juist heel grote - werken zijn die om uitenlopende redenen onvoltooid zijn gebleven, maar dat er bovendien zoiets bestaat als “het onvoltooide in de kunst”’ |
|
|
BUCH, Boudewijn
‘Goethe en Eckermann: het eeuwige en het onvoltooide’, pp. 556-565
Over Johann Peter Eckermann en diens Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens |
|
|
|
CASSE, Elly
Non finito als kunstwerk?, pp. 486-491
Beschouwingen bij onvoltooide werken die kunstwerken waren of geworden zijn, nl. van Michelangelo, Leonardo, Rembrandt |
|
|
| |
| |
DRESDEN, S.
Volmaakt en onvoltooid, pp. 476-485
Over de opvatting van het ‘voltooide’ en het ‘onvoltooide’ in de Renaissance en in de Romantiek, met als uitgangspunt: waarom zijn er een aantal kunstwerken onvoltooid en toch misschien volmaakt? o.a. de onvoltooide werken van Michelangelo |
|
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
De eindeloze weg naar binnen, pp. 533-538
‘Het leven van Friedrich von Hardenberg, die zijn weinige publicaties signeerde met de naam Novalis, is al even onvoltooid als de meeste van zijn werken’ |
|
|
|
HAKE, G. von der
Het onvoltooide in de kunst, pp. 566-570
Beschouwingen hierover, waarbij tevens gewezen wordt op het feit dat de gebruikte woorden (o.a. voltooid) geen houvast bieden |
|
|
|
HART, Maarten 't
Het onvoltooide in de muziek, pp. 509-517
Hoofdzakelijk over De grote mis in C-klein van W.A. Mozart en de Grote C-dur symfonie of de Unvollendete van Fr. Schubert |
|
|
|
HEUMAKERS, Arnold
Stendhals ‘Lucien Leuwen’: een politieke bildungsroman, pp. 539-555 |
|
|
JEEMAN, F.W.G.
Af of niet, wie zal het zeggen? Enkele opmerkingen over de aard, bestaansvoorwaarden en geschiedenis van onvoltooide werken in de beeldende kunst, pp. 498-508 - Met ill.
O.a. over werk van Cézanne en Michelangelo |
|
|
|
POLET, Sybren
Een gemankeerde ruimtereis, pp. 530-532
Over het niet tot stand komen van het lang gedicht Nieuw Babylon dat hij wou opdragen aan Constant; over de evolutie van het opzet tot het gedicht ‘Tijdreiziger zoekt ruimte’ in de bundel Illusie en illuminatie |
|
|
|
SILLEVIS, John
De schoonheid van de schets, pp. 492-497 - Met ill.
‘Wie zich bezighoudt met een onvoltooid kunstwerk, wordt vanzelfsprekend geconfronteerd met de diverse stadia van voorbereiding die aan de voltooiïng voorafgaan’... maar ‘de opvattingen... waren in de 19de eeuw geformaliseerd door het academieonderwijs’ (p. 492); over de strijd om ‘voltooid’ en ‘onvoltooid’ in de 19de eeuw |
|
|
|
VEEN, J. van der
Een onvoltooide opera: Schoenbergs ‘Moses und Aaron’, pp. 518-527 |
|
|
VROMAN, Leo
Brief van Leo Vroman's moeder, door hemzelf, p. 529
tgo. Brief van Leo Vroman's moeder, d.d. Haïfa, 7 aug. '76, p. 528 |
|
|
|
-
voetnoot1
- Met een aantekening, pp. 313-314. In een noot p. 715 wordt erop gewezen dat de 16 gedichten in april 1977 reeds in een bibliofiele uitgave verschenen
-
voetnoot1
- Eerste deel in Tirade, XIX, 1975, 204, pp. 252-272 onder de naam Hans Leffelaar
-
voetnoot1
- De titels met een * behoren tot de rubriek: Weerwoord
|