| |
| |
| |
Tirade
Opgericht in 1957
Redakteur: G.A. van Oorschot
Redaktieadres: Herengracht 613, Amsterdam
Jrg. XIX, |
10 nrs., |
640 pp. |
|
nr. 201: |
januari 1975 = Belle van Zuylennummer |
|
nr. 202: |
februari 1975 |
|
nr. 203: |
maart 1975 |
|
nr. 204: |
april 1975 |
|
nr. 205Ga naar voetnoot1: |
mei-juni 1975 = Zestig jaar Leo Vroman |
|
nr. 207: |
september 1975 |
|
nr. 208: |
oktober 1975 |
|
nr. 209: |
november 1975 |
|
nr. 210: |
december 1975 |
| |
I. Poëzie
BUDDINGH', C.
In memoriam E. du Perron, 202, pp. 93-95
‘Beste Eddy, zal ik maar zeggen: tenslotte was je vrouw’ |
|
|
Ode aan de round pound, 207, pp. 411-412
‘Zat ik er maar weer, in zo'n ietwat krikkemikkige’ |
|
|
|
DEBROT, Cola
Kwatrijnen uit Fort AmsterdamGa naar voetnoot2, 202, pp. 105-108
Vergeef: ‘Vergeef mij als ik dit of dat vertik’ p. 105 |
Dec. 1969: ‘Droevig eiland droevig volk’ p. 105 |
De tuin: ‘Vroeger bastion, werd het een luxe-tuin’ p. 105 |
De galerij: ‘De gouverneur loopt door de galerij’ p. 106 |
Y tu voz: ‘Tarde venido’ p. 106 |
Pregunta: ‘Awo cu ta manicomio of cu ta cementerio’ p. 106 |
For a soldier's album: ‘Soldiers do not die, they fade away’ p. 107 |
For a children's album: ‘I'll take my memories with me far away’ p. 107 |
|
|
[Gedichten], 207, pp. 415-418
Liaison triste: ‘Ik weet niet hoeveel jaren’ p. 415 |
Be-bop brief: ‘Wat doe je Engels, als de dagen voor je komen’ pp. 416-418 |
|
|
| |
| |
Klaaglied voor een meisje. (Naar het Spaans van Pablo Neruda), 208, pp. 491-493
‘O meisje tussen de rozen’ |
|
|
|
GAARLANDT, [Jan] Geurt
Vijf gedichten, 203, pp. 180-185
Zoals dat gaat: ‘De dagen zijn verzonken’ p. 180 |
Ewige Widerkehr: ‘Spekschoenen en een korte broek’ p. 181 |
Hij heeft de wind eronder, p. 182 |
De dichter is een koekoek: ‘Hij is geen koe de dichter’ pp. 183-184 |
Winter: ‘Een va et vient’ p. 185 |
|
|
|
GELDERBLOM, Arie
Vier gedichten, 207, pp. 419-423
Herinnering aan Ureterp: ‘de avond daalde, wij dwaalden door laag gras’ p. 419 |
Een ochtend: ‘de ochtend begon weer te kloppen’ pp. 420-421 |
Het ongezegde: ‘dat er uiteindelijk niets ongezegd bleef’ p. 422 |
Vreselijk vleselijk verlangen: ‘geen vrouw was het waarnaar hij nu verlangde’ p. 423 |
|
|
|
HAMELINK, Jacques
Nachtpoort, 207, pp. 404-410
‘Zoveel kwam’ pp. 404-405 |
‘Spraken niet’ pp. 405-406 |
‘Niemand, geredekavel’ p. 407 |
‘Ekstasen’ pp. 407-408 |
‘Staan, dichtbij’ pp. 408-409 |
‘Werp je steen’ pp. 409-410 |
|
|
|
KUETHE, F.Ph.
Avondfeest in Madrid, 207, pp. 413-414
‘“I am Monica Langley” zegt Monica Langley’ |
|
|
|
MORRIEN, Adriaan
Acht gedichten, 203, pp. 148-155
Onweer A.D. 1923: ‘Dondergerommel in de verte’ p. 148 |
Interieur: ‘De angst het huis te verlaten’ p. 149 |
Danseres: ‘Doodsbleek, blinkend van zweet en hijgend’ p. 150 |
Nazaat: ‘Kinderen ontspringen aan hun drift’ p. 151 |
Waarom?: ‘De lucht bedenkelijk blauw’ p. 152 |
Panorama: ‘De brekende zee. Een woedende reus’ p. 153 |
Voor de zondvloed: ‘Woorden zo licht alsof zij niet’ p. 154 |
Optiek: ‘Goed kijken! Maar als je goed kijkt’ p. 155 |
|
|
|
RESINK, R.J.
Godeneiland, 207, pp. 400-403
Kawi: ‘Ik ben bij mijn godin in het diepst van mijn gedichten’ p. 400 |
Bergaf: ‘Niet van een alptop maar van een vulkaan’ p. 400 |
Kuststreek: ‘Rif, schuim, savanne, heuvel, vulkaan’ p. 400 |
Lendenkleed: ‘De kaïn deelt met vrouwen en mannen de charme’ p. 401 |
Klapperbomen: ‘Zij begeleiden ons langer’ p. 401 |
Avonden: ‘Over de heupen der grasheuvels vlijen’ p. 401 |
Oksels: ‘Het is maar goed dat je geen hollands kent’ p. 402 |
Versklaar: ‘Als krabbesporen op het strand’ p. 403 |
|
|
| |
| |
Boekit: ‘Een primordiaal bestel komt je hier tegemoet’ p. 403 |
Elementair: ‘Afgronden om uit hoogtevrees in te springen’ p. 403 |
Sanoer en Koeta: ‘Twee stranden door een landengte gescheiden’ p. 403 |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Christus en Jezus, 203, pp. 172-173
‘Toen elk zwoer bij de zoon van God’ |
|
|
Drie gedichten, 204, pp. 238-240
Herinnering: ‘Zonnig en vredig lag het dorp beneden’ p. 238 |
Een portret: ‘Zij heeft haar hart het zwijgen opgelegd’ p. 239 |
Einde: ‘De zon scheen als weleer. Zijn dagen’ p. 240 |
|
|
Zeven gedichten, 207, pp. 424-430
Ontmoeting: ‘Verdwaald voorbij de laatste wegen’ p. 424 |
Vergeefs: ‘Onder een duistere ster gevonden’ p. 425 |
De bevrijder: ‘De schaduwen lengen al’ p. 426 |
Achtergelaten: ‘Zijn geest was nacht toen hij te sterven lag’ p. 427 |
Gregoriaans: ‘Stemmen van eeuwen her ontslapen mensen’ p. 428 |
Dankwoord: ‘Mijn ziel moge altijd dankbaar blijven’ p. 429 |
Het laatste gebed: ‘Het wrak van wat hij was lag hij te slapen’ p. 430 |
|
|
Drie gedichten, 208, pp. 463-465
Ontroostbaar: ‘Ik ging de duistere sparrenlaan tot aan’ p. 463 |
Standbeelden: ‘Wrevel en overweer wantrouwen’ p. 464 |
Straatarm: ‘Al bestaan zij, zij leven niet’ p. 465 |
|
|
|
SCHIPPERS, K.
Zeven gedichten, 208, pp. 474-483
Liefdesgedicht: ‘Jij hebt de dingen niet nodig’ p. 474 |
La longeur de ce poème: ‘Some or more words in German’ pp. 475-476 |
Only paper is English: ‘Papier’ p. 467 |
Verblijfplaats onbekend: ‘Het dier wacht niet. Het springt’ pp. 468-469 |
Emballage: ‘Het lezen van een zin’ pp. 480-481 |
Wit: ‘Het wit tussen regels’ p. 482 |
Zonder titel 4: ‘Als een kunstenaar’ p. 483 |
|
|
|
WIENER, L.H.
Wezels, 208, p. 466
‘Toen ik in de nacht van 25- op 26 augustus 1975’ |
|
|
Wie niet weg is, is gezien, 210, p. 598
‘Toen ik - dertien jaar geleden - nog niet wist’ |
|
|
|
WILMINK, Willem
Heinrich Heine, Hoofdstuk 13 van ‘Deutschland, ein Wintermärchen. Vert.: Willem Wilmink, 209, pp. 557-558 |
Frank Wedekind, De zoöloog van Berlijn. Vert.: Willem Wilmink, 209, pp. 559-560 |
|
|
WINKLER, Kees
Vijf gedichten, 208, pp. 494-498
Ons tuinfeest: ‘Ze onderscheidt mij ridderspoor en monnikskap’ p. 494 |
Voor B.: ‘Men moet de mooie dingen mooi laten’ p. 495 |
Het ambacht: ‘Ik zat een week tussen de haver’ p. 496 |
Juni: ‘De lippen der wind kussen de bomen’ p. 497 |
Concertante: ‘De wolkenloze hemel één blauwe hoed’ p. 498 |
|
|
| |
| |
| |
II. Proza
ALBERTS, A.
Zee, onvergetelijke zee bij Perou, 202, pp. 109-115 |
|
|
KOOLHAAS, A.
De geluiden van de eerste dag (romanfragment), 203, pp. 139-147 |
|
|
LEFFELAAR, Hans
Bij stukjes en beetjes. In plaats van een dagboek, 204, pp. 255-272 |
|
|
OORSCHOT-MUNNEKE, H. van
Mochtar Lubis, Van dingen die ik me nog herinner. Vert.: H. van Oorschot-Munneke, 209, pp. 518-540 |
|
|
PESKENS, R.J.
De kermis, 202, pp. 77-92 |
Bij de dood van Sofie, 203, pp. 156-167 |
De bomvrije, 204, pp. 231-237 |
Het varken, 208, pp. 467-473 |
Na het eindexamen, 210, pp. 585-597 |
|
|
SPRINGER, F.
Happy days, 208, pp. 450-462 |
|
|
STüGER, Frans
Witte seringen, 202, pp. 106-127 |
|
| |
IV. Kritische bijdragen
DEBROT, Cola
Brief aan een Neerlandicus op Curaçao, 202, pp. 96-104
|
|
Pyke Koch. Van close-up tot long-shot, 210, pp. 578-584 |
|
|
DIRKSE, Annelies
Brieven aan Kruseman van en over Multatuli, 204, pp. 194-230
Reconstructie van Multatuli's jeugdvriendschappen en publicatie van 5 onuitgegeven brieven van Multatuli aan A.C. Kruseman uit 1853 |
|
|
|
KADT, J. de
Zonder preektoon. Het ‘realisme’ van Heldring, 208, pp. 484-490
Over J.L. Heldring, Het verschil met anderen, en zijn opvattingen in zake een verenigd Europa |
|
|
| |
| |
KORTENHORST, J.
Correspondentie van Eduard en Pieter Douwes Dekker, 210, pp. 599-628
Publicatie van de brieven uit de jaren 1852-1855 |
|
|
|
KUMMER, E.
Vals perspectief, 207, pp. 431-445
Hannemieke Postma-Nelemans, Het perpectief in ‘Menuet’ [van L.P. Boon] |
|
|
|
OORSCHOT, G.A. van
Het Multatuli-Museum eindelijk geopend, 203, pp. 130-138
Over de houding van de Gemeente Amsterdam in het moeizaam totstandkomen van het museum en over het uitblijven van het 3de en 4de deel van de Brieven en Documenten o.l.v. Garmt Stuiveling |
|
|
Jan Hanlo, Drie brieven over Oote, 203, pp. 176-179
Oproep aan brievenbezitters en mededeling van drie brieven aan student Ruben van Coevorden d.d. 7.3.'68; 9.3.'68; 29.1.'69. |
Het gedicht Oote is afgedrukt pp. 174-175 |
|
|
|
PRICK, Harry M.G.
Lodewijk van Deyssel. Een boeketje vreemde brieven, 207, pp. 386-409
Publicatie van drie, door Van Deyssel nooit verzonden brieven d.d. 23-11-1915; ca. 1920; 11-10-1924 |
|
|
|
ROLAND HOLST, A.
Over J.C. Bloem, 203, pp. 168-171
|
|
Over Herman Gorter, 204, pp. 241-243
|
|
Hun verdiende loon, 208, pp. 489-500
‘De kunstenaars die op de tijd, de toekomst speculeren zullen bedrogen uitkomen... Dit is dan hun verdiende loon’ (p. 500) |
|
Het dorpsgenie, 208, pp. 501-502
‘Weldra zal echter de tijd waar hij al zijn troeven op heeft gezet, hem loslaten, want de tijd kent geen mededogen...: het verdiende loon’ (p. 501) |
|
|
|
SAMSON, Bert
Redding uit de wateren, 209, pp. 541-556
G.K. van het Reve, Werther Nieland |
|
|
|
SCHOLTEN, Harry
Over de poëzie van M. Vasalis, 204, pp. 244-254 |
|
|
TAS, S.
Dagboekbladen (30 maart 1975-18 september 1975), 209, pp. 561-575
Over politieke gebeurtenissen; over L. Trotsky n.a.v. een televisieuitzending |
|
|
| |
| |
TIMMER, Charles B.
Russische notities. De Sovjetrussische joden: immigranten of repatrianten? 202, pp. 66-76
Beschouwingen n.a.v. een verblijf in Israël en gesprekken met emigranten |
|
|
Russische notities, 203, pp. 186-192
1. | Boeken kopen, pp. 186-189
Over verkoop van boeken tegen inlevering van oud papier |
2. | Een spel met namen, pp. 189-190
Over ‘coïncidenties op het gebied der eigennamen’ |
3. | Over de contemporaine literatuur, pp. 190-192
Leesvoer in Rusland, reminicentieliteratuur van emigranten |
|
|
Russische notities. Een raadsel uit Rusland, 210, pp. 629-639
Natalja Resjetovskaja, Slaags met de tijd, verschenen zonder het gebruikelijke impressum; hypothetische reconstructie van het ontstaan van het boek, waarin N. Resjetovskaja, eerste vrouw van A. Solzjenitsyn, herinneringen vertelt |
|
|
|
VRIES, Dirk de
De mythe van Lebak, 208, pp. 503-510
Reactie op Rob Nieuwenhuys' gelijknamige bijdrage (Haagse Post, 1975, nrs. 12-14) |
|
|
|
VUYK, Beb
Over Mochtar Lubis, 209, pp. 514-517 - Zie: Proza, sub H. van Oorschot-Munneke |
|
| |
Bijzondere nummers
Belle van Zuylen-Isabelle de Charrière
(nr. 201, pp. 1-64)
ALBERTS, A.
Madame de Charrière, Pensées choisies. Vert.: A. Alberts, pp. 55-62 |
|
|
DUBOIS, Pierre H.
Dubbelzinnigheid als vorm van leven. De briefwisseling van Belle van Zuylen met Constant d'Hermenches, pp. 35-54 |
|
|
MICHAELIS, Hanny
C.P. Courtney, Belle van Zuylen en de Verlichting. Vert.: H. M[ichaelis], pp. 5-22 |
|
|
OORSCHOT, G.A. van
Belle van Zuylen - Isabelle de Charrière, pp. 2-4
|
|
|
SPIGT, P.
Tragiek der redelijkheid, pp. 23-34
In het levensgevoel van Belle van Zuylen komt een van de tragische aspecten van de 18e eeuw aan het licht: het verbroken evenwicht tussen het beschouwen der dingen en het beleven der dingen |
|
|
| |
| |
| |
Zestig jaar Leo Vroman
(nr. 205, pp. 275-384)
Gastredacteur: Sjoerd van Faassen
Met een brief van Leo Vroman aan zichzelf, d.d. 12 maart 1975, in facs., p. 275
ALBERTS, A.
De komst van de broer van Sherlock Holmes, pp. 277-280
Herinneringen aan Jaap, de broer van Leo Vroman, uit de Utrechtse studentenjaren |
|
|
|
BERGH, M. van den
Als water in een spons. De bouwprincipes van Vromans lange gedichten, pp. 288-302 |
|
|
FAASSEN, Sjoerd van
‘Wie het dwaze niet eert, is het wijze niet weerd’. Inleidende opmerkingen bij de briefwisseling tussen Jan Greshoff en Leo Vroman, pp. 323-334 |
|
|
GOEDEGEBUURE, Jaap
Schrijven aan IJbelsoog. Over de brieven van Leo Vroman, pp. 347-354
Over de brief als literaire vorm en over Vromans lezersbrieven in tijdschriften en kranten, n.a.v. de bundeling van die brieven |
|
|
|
HILLENIUS, Dick
Het goed van verloven, pp. 340-342
Over Vromans Het carnarium |
|
|
|
KOOLHAAS, Anton
Leo Vroman zestig jaar, pp. 303-307 |
|
|
KOPLAND, Rutger
Poëzie: een bijzondere manier van zeggen, pp. 313-322
Recensie van Leo Vromans verzamelbundel ‘114 gedichten’ (Algemeen Handelsblad, 4 april 1970) |
|
|
|
MEEUWESSE, Karel
Bij Vromans Borstvogel, pp. 281-287
Over dit gedicht uit Vromans eerste bundel: Gedichten, 1946 |
|
|
|
MEIJER, R.P.
Tussen twee talen. Over het proza van Leo Vroman, pp. 335-339 |
|
|
MOOR, Wam de
Van kleine zeemeermin tot Vroman in triplo, pp. 370-382
Een ‘zwerftocht’ door Vromans proza n.a.v. Het carnarium |
|
|
| |
| |
NIEUWENHUYS, Rob
De onaantastbare gevangene. Herinneringen aan Leo Vroman, pp. 361-369
Herinneringen aan Leo Vroman op Java en in het kamp van Tjimahi; tekst uit Haagse Post, 11 januari 1975 |
|
|
|
SCHMITZ-KUELLER, Helbertijn
‘Voorgrond, achtergrond’. Toneelstuk met film in drie bedrijven, pp. 308-312
Over Leo Vromans gelijknamig toneelstuk |
|
|
|
VEENSTRA, J.H.W.
Leo futuroloog, pp. 343-346
Over Agenda uit het jaar 2000, verzorgd door Thomas Rap |
|
|
Vroman als kampartist, pp. 355-360
Herinneringen aan het kamp Tjimahi waar schrijver onder de oorlog gevangen zat, samen met Leo Vroman en Rob Nieuwenhuys |
|
|
|
-
voetnoot1
- Nr. 205 is een dubbelnummer, maar werd uitsluitend als 205 genummerd i.p.v. 205-206
-
voetnoot2
- In een Naschrift (pp. 107-108) verschaft de auteur enkele toelichtingen en de Nederlandse vertaling van
Y tu voz = En je stem: ‘Laat verschenen’
Pregunta = Vraag: ‘Nu dit zijn einde vindt in het gesticht of op het kerkhof’
|