Achter ronkende motoren
(1932)–Marcel J.A. Artz– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Eerste hoofdstuk.Waarin wij kennis maken met Tom de knutselaar en met Fred, wiens langslaperij het ontstaan der Pang-Pang veroorzaakt.‘Kijk,’ legde Tom over de tafel heen gebogen uit, ‘als je nu dat veertje hier aan vastmaakt, Fred, dan zal je zien dat je de heele zwik kan laten afloopen.’ ‘Waarom ga je nu eerst een wekker uit elkaar gooien, om hem daarna weer met allerlei stangetjes en draadjes in elkaar te prutsen,’ bromde Fred, ‘als ik dat geweten had, was mijn wekker kalm thuis gebleven, toen maakte ze tenminste nog een beetje lawaai en nu is het een rommelpot, die taal noch teeken geeft.’ ‘Sta nu maar niet zoo te brommen, ouwe reus, en doe nu wat ik je zeg, dan zal je eens zien hoe fijn dat instrumentje je wekt, kom hier, dan zal ik je helpen.’ De beide jongens stonden over de tafel gebogen, waarop een rommel van schroeven, ijzerdraadjes, oliekannetjes, engelsche sleutels zweefde, te werken aan een klein instrumentje, dat schijnbaar hun geheele aandacht in beslag nam. Na een paar zuchten van Fred en eenige ongekristalliseerde jongensuitdrukkingen van Toms kant, lukte het de vrienden eindelijk toch om het onwillige veertje vast te krijgen. De zaak zat eigenlijk zoo. | |
[pagina 8]
| |
Fred van Duren, Toms beste vriend, bezat een leelijke kwaal, een kwaal die hem al menigmaal straf van ouders en leeraren had bezorgd.... Fred had namelijk heel veel last van te lang te willen en te kunnen slapen, en was hierdoor al een paar maal te laat op school gekomen. Alle straffen hadden tot nu toe niets geholpen. Totdat Meester Bovenhuis dat laat-komen begon te vervelen en hij onzen jeugdigen vriend een briefje mee naar huis had gegeven. De ontvangst daar was ook niet mis geweest en na een flink standje werden bovendien ook nog de geliefde voetbalschoenen door pa in beslag genomen en Fred zag met weemoed zijn heerlijke trappertjes in de kast verdwijnen, die pa met een ‘zie zoo, kom nu maar eens 'n halfjaartje niet te laat’, afsloot. ‘Maar Pa!’, riep Fred verschrikt uit, ‘U wilt ze toch geen half jaar opsluiten?’ ‘Dat wil ik wel,’ antwoordde mijnheer van Duren, ‘jongens die niet hooren willen, moeten het dan maar eens voelen, me dunkt dat ik je lang genoeg gewaarschuwd heb.’ Fred wist dat alle verdere smeekbeden en beloften absoluut nutteloos waren, want wanneer vader iets zei, dan bleef hij er ook bij. Maar een half jaar was toch wel wat al te kras en den volgenden dag had de jeugdige van Duren de geschiedenis in de klas verteld. ‘Het is een beroerd gevalletje,’ bromde Willem Verhagen, ‘wie moeten we nu in 's hemelsnaam de volgende week links-buiten zetten; wat doe je ook zoo lang in je bed te blijven hangen, slaapkop?’ ‘Kan ik er wat aan doen,’ protesteerde Fred verontwaardigd, ‘ik hoor dien lammen wekker niet, ook al staat hij in mijn waschkom.’ De jongens keken verslagen, want als Fred, de beste linksbuiten der F.F.C.-ers niet zou kunnen uitkomen tegen de Roodbroeken, beteekende dat voor hen een absolute nederlaag. En deze wedstrijd moest beslist gewonnen worden, daar hing de eer van F.F.C. van af. Hadden de Roodbroeken | |
[pagina 9]
| |
hen niet uitgejouwd en gezegd, dat ze lummels waren? ‘Zou Tom er niks op weten te vinden?’ vroeg Jan Soelens eensklaps, terwijl hij, met zijn pen, rails in de bank kraste, ‘heusch Fred, je moet Tom eens om raad vragen, die is altijd aan het timmeren en zagen, wie weet kan hij voor jou wel 'n wek-instrument maken, hij is reuze gochem met die dingen en is altijd aan het knutselen. Weet je nog wel Siempie, hoe fijn hij dat stoommachientje, dat gewoonweg in puin lag, voor je gemaakt heeft?’ Siempie, die gewoonlijk voor scheidsrechter fungeerde bij de jongenswedstrijden en tevens een vriend en bewonderaar der F.F.C.-ers was, knikte. ‘Ja, en van radio heeft hij ook 'n boel verstand. Nou als je 'n weekie weer op tijd bent geweest, doe je net of je neus bloedt en vraag je je schoenen terug om ze eens op te poetsen, je zegt maar dat ze niet tegen vocht kunnen.’ ‘En dat snapt vader niet, hè? Ja, hij is nog al gemakkelijk.’ Op dit oogenblik luidde de bel en kwam meester Dirksen naar binnen gestapt. Vlug schoten de jongens naar hun plaatsen en eenige oogenblikken later was de les begonnen.... Fred had goed in zijn ooren geknoopt, wat zijn makkers hem aanraden, hij vond het zelf stom, dat hij nog niet aan Tom gedacht had, en de bel van vieren was nog niet koud of zijn vriend liep aandachtig luisterend naast Fred, die hem weldra op de hoogte bracht van zijn ergerlijke slaapbuien en de daaruit voortkomende onaangenaamheden. Tom liep peinzend naar de lucht te staren, alsof hij de wolken om raad wilde vragen. ‘Het beroerdste is,’ begon hij eindelijk met een diepen zucht, ‘dat je geen schoenen hebt’.... ‘Hè?’.... was het eenige, wat Fred uit kon brengen, zoo verwonderd was hij over hetgeen zijn makker zei. ‘Ja, natuurlijk,’ stoof Tom op, ‘begrijp je dan niet dat als jij niet meespeelt, we onherroepelijk verliezen. | |
[pagina 10]
| |
Wie moeten we nu links-buiten planten? We hebben niemand.’ ‘Jaap Vlinders?’.... ‘Bah,’ riep Tom boos uit, ‘je noemt me daar nog al iets moois, hij loopt als 'n kip met 'n hout been, knikkeren dat ken-ie, en dan doet-ie nog valsch. Zou je vader je schoenen niet terug willen geven?’ ‘O jé nee, daar hoef ik niet aan te denken, als ik erom vraag, houdt hij ze misschien nog wel langer.’ ‘Wil ik het eens vragen, met Siempie?’ Tom keek zijn makker strak aan, als verbaasde hij zich even hard over zijn vermetelheid als Fred. ‘'t Zou te probeeren zijn, wie weet, doet hij 't dan nog voor een keertje.’ ‘Je pa heeft zeker nooit gevoetbald, is 't wel?’ Fred begon te lachen, ‘dat weet ik niet hoor, ik heb er nooit over gesproken.’ ‘Ik zal morgen aan Siempie vragen of ie 't wil en wat die wekgeschiedenis aangaat, kom vanavond om halfacht maar bij me, we boffen net dat we geen huiswerk hebben, als je dan 'n wekker meebrengt, zal ik wel wat in elkaar zien te frommelen, dat je wakker wordt, hoor jochie.’ ‘Goed, ik kom,’ beloofde Fred. Op den hoek van de straat gingen ze met 'n armzwaai van elkaar....
Precies om halfacht belde Freddy. Tom uit het zolderraampje koekeloerende had z'n vriend al zien aankomen; met een sprong was hij bij de trap, liet zich langs de leuning naar beneden glijden, plofte met 'n harden slag op de mat. ‘Kom binnen, leuk dat je gekomen bent,’ riep hij door het openstaande raampje. De deur ging open, de deur ging dicht en weldra zaten de jongens boven in Tom's kamertje te knutselen aan het geheimzinnige wek-instrument....
‘Geef dien hamer 's aan, Fred!’ Tom stond boven | |
[pagina 11]
| |
op 'n wankelenden stoel, 'n plankje in z'n hand, 'n partij spijkertjes in z'n mond, toebereidselen te maken voor de bevestiging van den nieuwen wekker, die volgens zijn beweren 'n heel regiment dragonders zou wekken, ook al sliepen ze dan tienmaal vaster. ‘Hou even vast, wil je?’ ‘Ja, lekker en jij op m'n vingers slaan, niks hoor, doe 't zelf maar.’ Fred zag van de uitnoodiging om het plankje, dat aan den muur bevestigd moest worden, vast te houden, af en dat was maar goed ook, want 'n oogenblik daarna, stootte Tom 'n soort Indianengehuil uit en tuimelde met stoel en al achterover. ‘Ezelskop,’ bromde hij opkrabbelend, zijn pijnlijke vinger in z'n mond stekend, ‘wat zit je toch onwijs te grinniken.’ Maar Fred, die niet meer kon van het lachen, had zich gierend op Toms bed laten vallen.... ‘en.... en.... dat.... noemt mij een ezelskop,’ schaterde hij uit. ‘Dat ben je toch zeker ook,’ bromde Tom, den pijnlijken vinger nog steeds in z'n mond. ‘Had jij dat plankje vast gehouden....’ ‘Dan had ik de tik gekregen, hè, wou je zeggen,’ viel Fred zijn vriend in de rede. ‘Nee, Tommetje, je had het dan misschien wel prettiger gevonden als ik de klap had gekregen en niet jij, maar wie hier de stomste van de twee is weet ik niet, dat laat ik aan jou over.’ ‘Nu, ben je uitgelachen, help me dan eens, want anders krijgen we die geschiedenis nooit voor elkaar.’ Tom pakte den hamer en klauterde weer op den stoel. ‘Maar waarom moet dat nu aan den muur getimmerd worden, Tom?’ vroeg Fred, van het bed opstaande. ‘We zijn eigenlijk groote suffers, want als 't ons met veel moeite lukt 'n plankje aan den muur te timmeren, moet het er weer af, want die rommelpot zal toch niet zoo'n kabaal maken, dat het bij mij thuis te hooren is, en wie moet nu eigenlijk wakker worden, jij of ik?’ ‘Gelijk heb je,’ bekende Tom, die weer van den stoel afklom, ‘je bent toch niet zoo'n kleine stommeling’.... | |
[pagina 12]
| |
‘Nee, schei maar uit met je geleerde praatjes, zoo'n groote als m'n vriend Tom ben ik niet....’ Ze lachten allebei ‘Waar moeten we dat ding nu opzetten?’ Tom keek z'n kamertje eens rond. ‘Wacht es’.... Z'n blik bleef rusten op de kast. ‘Daar moet-ie op, en je zal 's zien Fred, hoe fijn dat wekkertje je wakker maakt.’ ‘Ik moet het eerst nog zien.’ ‘Aan zien heb je niks, m'n beste vrind, je moet het hooren,’ sprak de werktuigkundige geleerd. ‘Kijk, dat doen we zoo.’ Tom pakte het plankje, waarop 'n veer aan een spiraal verbonden getimmerd zat beet, en plaatste het op den rand van de kast.’ ‘En dat moet mij wekken?’ was Fred's stomverbaasde vraag. ‘Ja,’ antwoordde Tom, de veer opwindend, ‘en dat zal je ook wekken. Kijk 's,’ hij zette het instrument weer neer, en haalde een grooten ijzeren kogel uit de kast, legde dien op 't plankje vóór de nu ingetrokken spiraal. ‘Nu moet jij net doen of je slaapt.... vooruit ga op bed liggen en slaap....’ ‘Ja maar, hoe....?’ wierp Fred tegen. ‘Slaap!!!’ schreeuwde Tom, ‘doe dan toch wat ik zeg.’ Fred, die van dit alles geen biet begreep, en nog minder van hetgeen z'n vriend van plan was te doen, ging op het bed liggen, Tom haalde de ouwe emmer, die onder het gootsteentje stond, en zette die naast de kast, ‘Slaap je?’ toeterde hij in de richting van het bed.’ ‘Ja!’ antwoordde Fred. ‘Ezel! Je antwoordt niet als je slaapt, zie je wel dat je een stommeling bent, kom maar te voorschijn.’ ‘Ik kan toch niet helpen, dat ik op jouw commando niet in slaap val.’ ‘Lig niet te zeuren, kom te voorschijn, dan kan je zien hoe het gaat.’ Fred die toch wel nieuwsgierig was om te zien, hoe het door Tom in elkaar gewrochte instrument | |
[pagina t.o. 12]
| |
A.S. THOMSON. K.L.M.- en Stationschef van het vliegveld ‘Schiphol.’
| |
[pagina t.o. 13]
| |
K.L.M. VLIEGERS G.J. Geijzendorffer.
L. Sillevis. De beide oudste vliegers der K.L.M.
A. Viruly.
| |
[pagina 13]
| |
zou werken, kroop voor de tweede maal van het bed, terwijl hij aandachtig naar z'n vriend keek. ‘Kijk,’ legde Tom uit, ‘als je 's avonds naar bed gaat, dan wind je de veer op, net als bij je wekker, je zet den tijd aan, waarop de boel moet afloopen, zoo....’ Tom haalde het hendeltje over.... ‘daar gaat-ie, zie je wel....’ De beide jongens tuurden vol spanning naar de spiraal, die door de groote veer gedreven langzaam naar voren schoof. ‘Pas op!’ waarschuwde Tom, en op hetzelfde oogenblik kwam de spiraal tegen den kogel, die op het kantje van de kast lag..... duwde hem er af.... en met een kletterenden slag, die hooren en zien deed vergaan en waarvan zelfs Fred, die het geheele tafereel voor z'n oogen zag afspelen, geducht schrok, viel de kogel in de emmer. Maar voor Tom iets kon zeggen, riep 'n stem aan de trap: ‘Gebeurt er iets boven, laten jullie iets vallen?’ ‘Nee moe, niets,’ galmde Tom terug, ‘Fred stootte z'n hoofd, anders niets....’ ‘Je wilt zeker dat ik een stalen kop heb, is het niet, maar toch is het reuze’ vond Fred, ‘daar word ik vast wakker van, dat heb je prachtig voor elkaar gebokst, Tom!’ ‘Oh, ik ben blij, dat je tevreden bent,’ antwoordde de jonge ontwerper van dit wonderlijk instrument. ‘Je hoeft den kogel niet in de emmer te laten vallen,’ ging hij door. ‘Waarin dan?’ ‘Zet hem zoo, dat-ie op je hoofd valt,’ lachte Tom ‘Loop naar de maan.’ ‘Dat is te ver voor vanavond,’ lachte Tom, en weer op de machine wijzend, ‘ik weet niet Fred of de veer sterk genoeg is, maar anders zou je er nog een kogel tegen aan kunnen zetten, zoodat die dan nog een oogenblik later valt’ ‘Heb je nog zoo'n kogel?’ vroeg Fred, die hoe langer hoe meer voor het wek-instrument geïnteresseerd | |
[pagina 14]
| |
werd. ‘Nee, maar we kunnen het wel met iets anders probeeren, wacht es.’ Tom keek de kamer heelemaal rond. ‘Hier, ik heb 't al, geef die tinnen kroes eens aan, mooi, nou moet jij 't eens doen.’ Onder streng toezicht van ingenieur Tom, wond Fred het instrument op, plaatste daarna den kogel met den beker op den rand van de kast, haalde het hendeltje over..... ‘twee minuten moet-ie loopen, dan zal 't gebeuren.’ ‘Zoo, en als dat gelukt is, gaan we nog wat aan je radio werken, hè?’ ‘Mij goed. Maar hoe moet dat ding nou heeten Fred, het ding moet toch een naam hebben?’ ‘Noem 'm den Tom's wekker en zie dat je er patent op krijgt voor lang....’ ....slapers kwam er niet meer uit. ‘Pang’.... en vlak daarop weer ‘pang’. De jongens schrokken. Met twee harde slagen waren de kogel en de beker in de emmer terecht gekomen. ‘Ik weet het,’ juichte Tom, ‘ja, dat is leuk, zoo zal je wekker heeten.’ ‘Wat weet je,’ Fred keek z'n vriend verbaasd aan. ‘De naam voor je wekker.’ ‘Nu wat dan?’, Fred prutste een stukje ijzerdraad aan 'n schroefje. ‘Hoorde je niet wat je wekker riep? pang.... en toen nog es pang! Nou, dan noemen we den nieuwen wekker de Pang-pang.’ Fred stond verbaasd, die Tom was toch 'n eenig type. ‘Prachtig, dat doen we, jô, leve de Pang-pang!’ juichten ze. Maar weer klonk de stem van Toms moeder aan de trap. ‘Tom!, Tom! wat voeren jelui boven toch uit? Moet je geen thee?’ ‘We komen,’ gilde Tom naar beneden. ‘Ga mee, jô, we krijgen 'n bakkie thee, daar heb ik net trek in.’ ‘Ik ook’ bekende Fred, ‘je krijgt dorst van al die werkjes, maar toch is hij reuze, jô, die Pang-pang, die | |
[pagina 15]
| |
we vanavond in elkaar frommelden.’ ‘Ja hè, heel anders dan 'n ouwe rommelpot, zooals jij 'm beliefde te noemen.’ ‘Nou ja, hoe kon ik nu weten, dat het zoo schitterendzou werken.’ ‘Ben je klaar, ga dan mee.’ Fred liet zich langs de trapleuning naar beneden glijden, even later gevolgd door Tom, die het licht nog moest uitdoen. ‘Ga maar naar binnen jô, je kent den weg’ en Tom | |
[pagina 16]
| |
duwde zijn vriend de kleine huiskamer in. ‘Dag, juffrouw.’ ‘Zoo jongens zijn jullie daar, wat maken jullie toch voor 'n kabaal, het leek wel of het huis afgebroken werd.’ ‘Kon U het hier goed hooren, moe?’ ‘Goed.... lieve kind, ik dacht dat het huis in elkaar viel.’ ‘Dat deed de Pang-pang, juffrouw.’ ‘Hè.... wat bedoel je jongen?’ en juffrouw Revers keek Fred verbaasd aan. ‘Ik heb een wekkertje voor hem gemaakt, moe, hij kon niet wakker worden.’ ‘'n Wekker....?’ Moeder was een en al verbazing.... ‘is dat noodig om je wakker te maken, Fred? Nu dan kan jij goed slapen, ik durf te wedden, dat de buren het gehoord hebben. Hier jongen, neem 'n stoel.... en 'n kopje thee....’ ‘Blijf maar zitten, moe....’ Tom sprong op en schonk handig voor alle drie thee. ‘Waar is vader?’ ‘Hij moest op 'n vergadering zijn. Hij zal nu wel gauw een flinke hulp aan je krijgen, Tom’.... Tom schrok. ‘Wat bedoelt U, moe?’ ‘Nu jongen, je weet toch wel dat vader er laatst al met je over gesproken heeft, dat je in het najaar in den winkel komt; je moet later een goed schoenmaker worden.’ Tom verschoot van kleur. ‘Ajakkes!’ het was het eenige wat hij er uit kon brengen. ‘Ik voel er niets voor om bij vader schoenen te gaan lappen, ik wil liever op school blijven.’ ‘Ja, maar dat gaat nu eenmaal niet. We zijn niet rijk,’ wendde juffrouw Revers zich tot Fred, ‘en Tom moet nu in het najaar van school af en mee helpen om 't brood te verdienen. M'n man heeft 'n leerjongen noodig en nu komt Tom in de zaak....’ ‘Maar ik wil geen schoenmaker worden, moe toe vraagt U nog eens aan vader, ik doe toch mijn best op school en meester is heel tevreden. Waren m'n rap- | |
[pagina 17]
| |
porten laatst niet goed?’ ‘Nou, ik zal wel eens zien of ik 'n goed woordje voor je kan doen,’ troostte moeder. Tom was uit het veld geslagen; hij kon niet verdrietiger worden, dan wanneer moeder hierover begon te praten. Baas Revers was schoenmaker, het geheele geslacht Revers had schoenen gelapt. Maar Tom, die een helder hoofd had en heel goed kon leeren, voelde er niets voor om ook schoenlapper te worden. Hij wilde graag verder leeren om later knap te worden. De rapporten op school waren altijd best en meester Bovenhuis had al eens meermalen gezegd, dat hij geen betere leerling dan Tom had. De jongen interesseerde zich veel voor machines en hij bezat een buitengewonen aanleg voor knutselen. Zijn vrienden kwamen ook altijd, als er eens wat speelgoed of zoo gemaakt moest worden, naar hem toe, en hij was altijd bereid hen te helpen. Zoo had de jongen bij zijn makkers den bijnaam van den knutselaar gekregen. Mochten machines Tom interesseeren, een grooten eerbied koesterde de jongen voor vliegtuigen. Dat was iets wat Tom prachtig vond. Uren lang kon hij op z'n kamertje prenten, die betrekking op vliegmachines hadden, zitten bekijken. Verscheidene malen had Tom vliegmachines in de lucht zien zweven en zijn bewondering voor die groote vogels kende bij hem geen grenzen. Het was zijn grootste wensch vliegenier te worden. Maar vader en moeder, die dit wel wisten, schenen heel andere plannen met hem te hebben. Geen wonder dus dat Tom zich altijd erg terneergeslagen gevoelde, wanneer vader en moeder er over spraken, dat hij in de schoenzaak moest komen. ‘Ik ga weer, moe, ga je mee Fred?’ ‘Dag, juffrouw, bedankt voor de thee.’ ‘Zullen jullie niet zoo'n erg kabaal maken als straks?’ ‘Nee juffrouw, de Pang-pang is nu toch af.’ Fred volgde z'n vriend, dien hij op de trap hoorde mopperen. Boven gekomen vroeg Fred: ‘Vind je het beroerd om | |
[pagina 18]
| |
bij je vader in de zaak te komen?’ ‘Beroerd?’ barste Tom uit, ‘het is afschuwelijk, het ellendigste waaraan ik kan denken; ik wil niet net als vader schoenlapper worden, ik wil verder studeeren en knap worden en vader wil me maar met alle geweld in de zaak hebben. Als ik er over begin, zegt hij altijd, dat zoo iets voor ons niet is weggelegd, poeh! dat is praat van honderd jaar terug. Zoo praatten ze in den tijd van de Batavieren ook. Ik weet niet waarom je niet iets zou kunnen bereiken, als je een goede kop hebt, kijk dat wil ik worden,’ en Tom wees op een uitgeknipte foto ter grootte van een prentbriefkaart, die boven z'n bed hing. ‘Wat is dat?’ Fred begreep z'n vriend niet. ‘Dat!! Kan je dat niet zien? Dat is 'n vliegenier.’ ‘En jij wilt vliegenier worden?’ Fred's gezicht nam een uitdrukking van verbazing aan. ‘Vindt je dat zoo buitengewoon?’ Fred knikte. ‘Maar daarvoor hoef je toch zoo schaapachtig niet te kijken, of heb je me niet gehoord? Ik wil vliegenier worden.’ ‘Ja, ik hoor je wel,’ begon Fred nu weer, ‘maar hoe kan dat nu Tom, hoe moet je nu vliegenier worden, dat bestaat toch immers niet?’ ‘Ik zou niet weten waarom niet, als je maar 'n goeie kop hebt en een paar flinke armen en beenen; waarom kunnen die het dan wel?’ en Tom knikte met het hoofd in de richting van het prentje. ‘Oh!!.... die!!.... ja!!....’ ‘Nu, wat die?’ viel Tom z'n vriend in de rede. ‘Dat zijn menschen, die veel geleerd hebben en buitengewoon knap zijn.’ ‘Nu juist en om dat te worden moet je op school blijven en niet bij je vader in de schoenlapperij komen, begrijp je.’ Met deze woorden draaide Tom zich om en ging naar de kast toe, waaruit hij een aantal foto's haalde: ‘Hier kijk maar, allemaal vliegmachines.’ Ze bogen zich over de tafel en zaten weldra te genieten. | |
[pagina 19]
| |
‘Wat moet het fijn zijn om zoo'n toestel in je macht te hebben, door 'n enkele beweging hooger, lager, harder of zachter te kunnen laten gaan, hè....’ Fred knikte. ‘Ik ga dikwijls naar het vliegveld toe,’ vertelde Tom. ‘Je moet es meegaan jô, de lui daar zijn wat aardig, eens heeft 'n mijnheer me meegenomen en die vertelde 'n heeleboel over vliegmachines. Hij liet me het veld zien, daar staat 'n sirene op, die afloopt als er 'n machine aankomt.’ ‘Wat is dat?’.... Fred wees op 'n groote geteekende prent. ‘Dat is een verkeersvliegtuig, dat opengesneden is, zoodat je de boel van binnen kan bekijken.’ ‘Maar zoo vliegen ze er toch niet mee?’ Fred keek verwonderd. ‘Nee, natuurlijk niet, schaapskop.’ Tom lachte, ‘wat ben je toch 'n suffert. Ik heb dat al allemaal uit m'n hoofd geleerd. Vraag maar door elkaar, je zal zien dat ik me niet vergis, want dat moet je natuurlijk kennen, als je vliegenier wil worden. Probeer 's Fred?’ Fred moest eerst zelf de nummertjes opzoeken en begon daarna te overhooren. ‘12’....Ga naar voetnoot*) ‘Oliekoeler’ antwoordde Tom direct zonder haperen. ‘24’.... ‘Vleugelribben.’ ‘41’.... ‘Kompas’.... ‘13’.... ‘Kielvlak’.... ‘Wat is dat?’ Fred stopte even.... ‘Kielvlak?’.... Tom keek verbaasd. ‘Nou ik zou denken 't vlak voor z'n kiel’.... ‘15’.... ‘Stabilo’.... | |
[pagina 20]
| |
‘Waar is dat voor noodig? Je hebt zulke rare namen.... Wat is dat, Tom?’ ‘Ja, hoor 's’, antwoordde de jeugdige adspirantvliegenier, ‘nu moet je niet zoo veel vragen, dat zal ik je later wel eens vertellen, 't heeft natuurlijk wat te maken met stabiliteit.... maar waarvoor het noodig is.... ik zal 't nog wel eens vragen.’ ‘Wat is zoo'n machine anders fijn gebouwd hè?’ begon Fred, die 't spelletje van overhooren begon te vervelen. ‘Ja.... zeg,’ vertelde Tom, ‘ik wil 'n eigen vliegmachine bouwen....’ ‘Eigen vliegmachine.... 'n echte?’ ‘Nee, natuurlijk niet.... maar ik wil proeven nemen.’ ‘Hoe wil je dat dan doen?’ ‘Nou jô, met m'n fiets, ik heb er al lang over nagedacht; kom je me helpen? Ik heb nou ook 'n Pang-pang voor je gemaakt.’ ‘Goed, maar hoe wil je dat dan maken?’ en Fred keek naar z'n vriend, die altijd vol plannen en berekeningen zat. ‘Ga jij morgen nog met Siempie vragen om die schoenen?’ ‘O ja, 't is goed dat je er over praat.’ Fred stond op..... ‘Ga je al?’ ‘Ja jô, anders ben ik morgen vast te laat.’ ‘Neem je hem niet mee?’ Tom wees op de Pang-pang, die rustig boven op de kast stond. ‘Vergeet nou niet er 'n emmer onder te zetten. Kan je hem zoo dragen?’ Fred kuchte. ‘Nou tabé, ouwe reus, bedankt voor je hulp, maf ze.’ ‘Je kan d'r wel alleen uitkomen, is 't niet, saluut.... smijt niet te hard met de deur. Dag!’ Tom bleef alleen op z'n kamertje en toen hij de deur dicht hoorde slaan, keek hij peinzend door z'n knusse hok. Allerlei vragen kwamen bij hem op. Zou het waar zijn wat Fred vertelde.... zou hij nu werkelijk geen | |
[pagina 21]
| |
vliegenier kunnen worden? Als vader hem van school nam, vast niet, want 'n vliegenier moet 'n boel kennen en moed hebben. Wat 'n helden toch, die zich daar maar op vleugelen der techniek verhieven hoog boven wolken en luchten. Hè, waar had hij dat ook weer uit, uit 'n artikel over 'n vliegenier, welke ook weer? Ja, Naar Indië vliegen in tien dagen. O, het zou moeilijk zijn dat te bereiken wat hij wilde, maar onmogelijk? Tom keek naar het prentje aan den wand.... ‘Dag, ouwe reus’ mompelde hij zacht. ‘Ga jij vliegen.... dan ga ik pitten, maar later vlieg ik met je mee hoor, of.... nee.... dat niet.... later hoor.... Toen kleedde hij zich uit, kroop onder de wol en droomde eenige oogenblikken later, dat hij zweefde boven bergen en dalen, daar waar geen schoenmakerijen te vinden waren. |
|