vrolijk en opgewekt was, opeens alleen op de wereld. Want familie had hij niet meer.
‘Maar Joeko is niet alleen,’ zegt de pater nu. ‘Hij hoort bij ons en hij is mijn grote vriend, niet Joeko?’ Joeko kijkt de pater dankbaar aan. Zeker, hij is de grote vriend van de pater.
Wie kent er beter de katechismus dan Joeko? En wie dient er elke morgen in de H. Mis bij de pater? En als pater Antonius in de grote bossen op jacht gaat, wie is er dan altijd bij hem?
Joeko èn.... Bontje!
Bontje is de zwart-witte hond van Joeko. Bontje heeft ook veel verdriet gehad, toen Joeko's ouders stierven. Je kon aan zijn trouwe kop zien, dat het dier begreep, wat er gebeurd was.
Bontje zit naast Joeko op de grond. Hij kijkt steeds naar zijn baasje. Nu en dan likt hij een hand van Joeko. Het is net, alsof Bontje wil zeggen: ‘Ik blijf altijd bij jou, Joeko, zolang ik leef. Ik zal je nooit in de steek laten.’ De wind blaast zacht tussen de grote bladeren van de palmbomen. En boven de palmbomen staat de zon aan een heldere blauwe hemel. De zon, die in Suriname bijna elke dag schijnt. Altijd is het daar zomer. Je hoeft er nooit een dikke winterjas aan te trekken.
‘Joeko krijgt van mijn vader en moeder eten,’ zegt Nico, de grootste jongen uit het dorp.
‘En hij mag bij ons slapen,’ zegt Olaf.
‘Prachtig!’ knikt de pater. ‘Zo mag ik het horen. Want weten jullie, wat Onze Lieve Heer graag van jullie wil? Dat je heel veel voor elkaar over hebt. Heel veel!
Ik heb met Joeko al afgesproken, dat hij in het huisje van zijn ouders blijft wonen, samen met Bontje. Niet,