Samenvatting
In dit proefschrift wordt de historische ontwikkeling beschreven van enkele syntactische constructies in het Sranan (Surinaams creools). De onderzochte periode loopt van ongeveer 1700 tot ongeveer 1950. De besproken zinstypen zijn: copulaconstructies, comparatieven en gekloofde zinnen. De gegevens werden verkregen uit historische bronnen waarvan ongeveer de helft van moedertaalsprekers afkomstig is; de andere helft werd geschreven door mensen die de taal goed kenden, zoals bijvoorbeeld Herrnhutter zendelingen.
De gegevens die het onderzoek heeft opgeleverd, leiden tot de conclusie dat de creolisering van het Sranan een geleidelijk proces is geweest, dat tot ver in de negentiende eeuw doorliep. Dit is van belang omdat tot nu toe steeds - hoewel zonder empirische ondersteuning - werd aangenomen dat creolisering een kort durend proces is, dat in één of hooguit enkele generaties voltooid wordt. Het is des te meer van belang omdat de conclusies van dit onderzoek wel geheel op historisch-linguïstische gegevens zijn gebaseerd. Deze conlusies worden bovendien bevestigd door historisch-demografische gegevens: er waren in de veronderstelde formatieve periode in de ontwikkeling van het Sranan (1650-1700) eenvoudigweg niet voldoende kinderen op de plantages aanwezig om het creoliseringsproces uit te voeren.
De vraaag is nu of het graduele creoliseringsmodel uniek is voor het Sranan of dat het ook geldig is voor andere creoolse talen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal veel diachroon creolistisch onderzoek gedaan moeten worden. Mocht de gradualistische hypothese ook voor andere creoolse talen bevestigd worden, dan zou dat een wezenlijke herziening van het begrip ‘creolisering’ noodzakelijk maken. Gezien het feit dat deze talen steeds vaker worden aangevoerd om fundamentele theoretische kwesties te beslechten, lijkt dit niet geheel zonder belang.