Ik neem je mee. Akesi, Aboikoni, Boni en Rogier en Selina vertellen hun verhaal
(2013)–Hilli Arduin–
[pagina 21]
| |
Boni en Rogier: twee vriendenYaba drukte haar baby zachtjes tegen zich aan en neuriede. Ze nam zijn vingertjes in haar ruwe handen. Het zware werk op de suikerplantage La Liberté, had haar handen ruw gemaakt en haar lichaam toegetakeld. Maar vandaag dacht Yaba niet aan het zware werk. Nu hield zij haar pasgeboren zoon in haar armen. Zij keek naar zijn prachtige bruine ogen, de krulletjes op zijn hoofd en zijn mooie volle lippen. Hij leek op zijn vader, Kwasi. Krioro mama, een oudere slavin, kwam de hut binnen. Zij had een bittere drank gemaakt voor Yaba. ‘Dit moet je drinken als het nog warm is Yaba. Dat is goed voor de moedermelk,’ zei krioro mamaGa naar voetnoot*. Twee andere vrouwen brachten een pannetje soep. ‘Dit is een lekker soepje Yaba, drink het. Het is nog lekker warm’ De twee vrouwen keken vol bewondering naar het pasgeboren jongetje. ‘Hoe gaan jullie hem noemen’, vroegen ze. ‘Boni,’ antwoordde Yaba. ‘Boni is de naam van zijn grootvader.’ Toen Kwasi thuis kwam van het werken op het veld, nam hij zijn zoon mee naar buiten. Hij deed zijn armen omhoog naar de hemel en zei: ‘Boni, kijk dit is de wereld. Het is geen leuke wereld. Je bent geboren in een wereld van slavernij. Van hard werken. Ik ben tot slaaf gemaakt en je moeder ook. Jij bent nu ook een slaaf. Maar Boni mijn zoon, ik weet dat er een tijd zal komen dat jij een vrije man zal zijn.’ Yaba was bij Kwasi en Boni gaan staan. ‘Na so a de, na so a tan, da soGa naar voetnoot*,’ zei Yaba met een zucht in haar stem. ‘Ja zo is het,’ zei Yaba prevelde ze. | |
[pagina 22]
| |
Mevrouw Marietje Schaaik, streek met haar hand over haar ronde buik. Ze voelde het kindje schoppen. Ze zuchtte, keek naar haar mooie, zachte handen en toen geërgerd naar haar man die rustig in zijn schommelstoel zat. ‘Theodoor, ik wil nu echt weg van deze plantage.’ Haar man deed of hij haar niet hoorde. ‘Luister naar me Theodoor. Ik vind het maar niks op La Liberté. Er valt hier niets te beleven. Het is saai. Toen we vorig jaar in Rotterdam getrouwd zijn, heb je me beloofd dat we in de stad zouden gaan wonen. Ik wil hier weg.’ Meneer Schaaik keek langzaam op van zijn krant. ‘Marietje dit is mijn plantage. Ik kan niet zomaar in Paramaribo gaan wonen. Ga dan af en toe voor de gezelligheid bij de buren op visite.’ ‘Bij de buren op visite. De eerste buren wonen een uur hier vandaan. Je denkt toch niet dat ik een uurlang in een hobbelend rijtuig ga zitten.’ ‘Laat Yaba naar de buurvrouw gaan en vragen of zij bij jou op visite wil komen.’ ‘Maar Theodoor, je hebt het beloofd, riep mevrouw Schaaik bijna huilend.’ Elke dag klaagde mevrouw Schaaik over het leven op de plantage. Ze vond het leven op de plantage helemaal niet leuk. Ze had er niets te doen. Ze wilde in Paramaribo gaan wonen. Daar woonden haar vriendinnen. Dan konden ze samen thee drinken en gezellig kletsen met elkaar. | |
[pagina 23]
| |
Theodoor ergerde zich aan het geklaag van zijn vrouw. Om van haar gezeur af te zijn, bracht hij haar na een week naar Paramaribo. Een paar geknechte mensen gingen met mevrouw Schaaik mee naar de stad om te koken en het huis schoon te houden en in de tuin te werken. Mevrouw Schaaik ging in hun prachtige witte huis meigroene ramen aan de Zwartenhovenbrugstraat wonen. Het was een drukke straat. Er liepen veel vrouwen met manden op hun hoofd. In die manden lagen bananen, cassave* en groente die zij op hoeken van straten verkochten. In de straten reden mannen met paard en wagen. Op de wagens lag fruit, groente en maïs. Alles kwam van de plantages en werd naar de markt gebracht. Mevrouw Schaaik was nu echt gelukkig. 's Middags ging zij meestal op theevisite bij een van haar vriendinnen. Dan deed ze een van haar mooie jurken aan, zette een bijpassende hoed op en versierde haar hals met kleurige kettingen. Rogier werd precies een maand nadat mevrouw van Schaaik in de stad was komen wonen, geboren. Het was een flinke baby. Mevrouw van Schaaik aaide haar baby'tje over zijn bolle roze wangetjes. De vriendinnen van zijn moeder kwamen hem bewonderen. Ze overlaadden hem met cadeautjes.
Rogier was een flinke drinker. Zijn moeder had niet genoeg moedermelk om hem te voeden daarom liet zij Yaba halen van de plantage om Rogier te voeden met haar moedermelk. De melk die eigenlijk voor haar eigen kindje, Boni, was. Maar Yaba had genoeg melk voor twee baby's. Gelukkig mocht Boni ook mee naar de stad. Maar Kwasi, haar man, niet. Hij moest achterblijven op de plantage. | |
[pagina 24]
| |
Yaba voedde en verzorgde beide jongens. Ze leerde de twee jongens staan en lopen. Het waren net broertjes, een witte en een zwarte. Rogier leerde Sranang, de taal die de tot slaafgemaakte mensen met elkaar spraken. En Boni leerde Nederlands van Rogier. De jongens waren bijna altijd samen. Ze speelden op het erf of in het grote huis of bij de prasyoso, het huisje waar Yaba en Boni woonden.
Terwijl Yaba voor Rogier zorgde, kon mevrouw Schaaik met een gerust hart naar de gezellige theevisites en andere activiteiten in Paramaribo gaan. Mevrouw Schaaik vond de drukte van de stad en haar bezigheden erg prettig. Ze bloeide er helemaal van op. Meneer Schaaik kwam vier keer per jaar naar Paramaribo. Hij bleef dan een maand bij zijn vrouw en zoon. Kwasi, de vader van Boni, zag zijn zoon nooit. Hij mocht niet naar de stad om zijn gezin te bezoeken. Boni kende zijn vader niet.
Toen Rogier zes werd, veranderde alles. Op een ochtend kwam mevrouw Schaaik in de keuken en vertelde dat Rogier vanaf de volgende week naar school zou gaan. Yaba mocht hem niet meer aanspreken met zijn troetelnaam: ‘Roggie.’ Ze moest hem voortaan bij zijn echte naam ‘Rogier’ noemen.
Boni mocht niet meer in het grote huis komen. De jongens mochten niet meer met elkaar spelen en Rogier mocht geen Sranang meer praten. | |
[pagina 25]
| |
Toch bleven de jongens stiekem met elkaar spelen. Als zijn moeder naar een van de theevisites ging, sloop Rogier naar de prasyoso, het huis van Boni en zijn moeder, achter op het erf. Ze bedachten samen een geheim teken. Een teken met hun wijsvinger waarvan zij alleen de betekenis wisten. Ze staken hun wijsvinger van de rechterhand omhoog en bogen het bovenste vingerkootje naar beneden. Daarna legden zij hun nagels tegen elkaar en fluisterden: ‘Voor altijd vrienden.’ Ze zouden voor altijd vrienden blijven. Dat beloofden ze elkaar. Rogier leerde Boni wat hij op school had geleerd. Na een paar maanden kon Boni ook lezen en schrijven.
Op een middag zaten de jongens in een manjaboomGa naar voetnoot*. De manja's waren nog groen. Ze strooiden zout op de geplukte vruchten en hapten daarna in de zure onrijpe vrucht. Het gezicht dat ze daarbij trokken leek op de rimpels in de huid van een stokoude man. Ineens hoorden ze lawaai op straat. Mensen renden en gilden. De jongens roken een sterke brandlucht. ‘Kon go luku,’ riep Rogier, ‘laten we gaan kijken.’ De jongens klommen over de achterschutting en sprongen op een onbebouwde erf van de buren. Het was een modderig erf, vol tokotokoGa naar voetnoot*. ‘Mijn schoenen zijn helemaal vies van die tokotoko,’ zei Rogier. ‘Doe ze uit en loop net als ik op blote voeten. Die modder was je er straks wel af.’ | |
[pagina 26]
| |
![]() | |
[pagina 27]
| |
Met zijn schoenen in zijn hand liep Rogier achter Boni langs de huizen. Terwijl zij naar de brand renden, renden schreeuwende en roepende mensen renden langs de beide jongens. De mensen riepen van alles door elkaar: ‘Mi Gado, foto e bron. Den oso na Heiligeweg e bronGa naar voetnoot*’. Boni herkende vrouw Wiesje, de wasvrouw. Ook zij riep dat de stad in brand stond en dat alle huizen in de Heiligeweg in de as lagen. Een paar zwarte mannen liepen juichend langs: ‘De slavernij is afgelopen. De Heilige weg staat al in brand. We branden heel de stad plat. We zijn vrij. Vrije mensen worden wij net als al die blanken in ons land.’ Boni en Rogier konden nog net opzij springen voor soldaten die voorbij stormden op hun paarden op weg naar de brand. Drie witte mannen liepen gehaast langs de jongens. Rogier kende hen. Het waren vrienden van zijn vader. Een van de mannen zei: ‘Er is een opstand uitgebroken. Die negers steken hier de boel in brand. Vanavond nog neem ik mijn gezin mee naar de plantage. Daar is het nog veilig.’ Een andere man zei: ‘Ik ga weg uit dit land. Als die negers hier de baas worden is het voor ons niet meer veilig. Ik ga terug naar Nederland met het eerstvolgende schip.’ Rogier fluisterde: ‘Boni laten we teruggaan.’ Net toen de jongens zich omdraaiden om terug te lopen, kwamen twee zwarte mannen op hen af. Rogier bleef verstijfd van schrik staan. ‘Doorlopen,’ siste Boni. ‘Hij is ook een van hen. Een van de mannen wees naar Rogier. ‘Zijn vader is masra Schaaik’ eigenaar van La Liberte de suikerplantage. Zijn vader heeft ook slaven.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 28]
| |
De grootste man pakte Rogier ruw vast: ‘We nemen hem mee.’ Nee, niet doen. Rogier is mijn vriend. Jullie mogen hem niet meenemen,’ riep Boni. De andere man gaf Boni een harde duw. Met een smak viel hij op de grond. ‘Boi,Ga naar voetnoot* bemoei je er niet mee. Waar is jouw vader. Jouw vader is toch een slaaf op de plantage van zijn vader. En jouw moeder werkt toch als huisslavin in het grote huis in de Zwartenhovenbrugstraat. Je ouders werken elke dag keihard voor niets om zijn vader rijk te maken. Boi, dribi, dribi, ga opzij.’
Toen Boni opgekrabbeld was gaf de man hem uit woede weer een klap op zijn hoofd. De twee mannen sleurden Rogier met zich mee. ‘Ik wil niet,’ schreeuwde Rogier. ‘Boni help me dan.’ Niemand hoorde Rogier roepen. Iedereen rende naar de brand in de Heiligeweg. De mannen trokken Rogier mee naar een smalle steeg. Boni liep achter de mannen aan en riep: ‘Laat hem los. Hij is mijn vriend.’ Hij probeerde Rogier weg te trekken. ‘We nemen jou ook mee,’ zei één van de mannen. De andere man pakte Boni en zette zijn grote ruwe hand op de mond van Boni. Boni beet met volle kracht in zijn vingers. ‘Rotjong, ik zal je leren om meer van witte mensen te houden dan van je eigen soort.’ En hij gaf Boni een klap op zijn mond. ‘Au,’ schreeuwde Boni. | |
[pagina 29]
| |
De mannen liepen vlug door verschillende straten en stegen en stopten bij een huis in de Gravenstraat. Een van hen deed de poort van het erf open. Ze gingen het erf op en liepen naar een bouwvallige was-oso, het huisje achterop het erf waar men zich waste. De jongens werden in dit washok geduwd. Ze hoorden hoe de mannen de deur aan de buitenkant op slot deden. ‘Wat zullen we met hem doen?’, fluisterde een van de mannen. ‘Dat zien we later wel,’ antwoordde de andere. De mannen liepen weg.
Toen ze niets meer hoorden begonnen Boni en Rogier te roepen: ‘Help, is daar iemand.’ Ze bonsden met hun vuisten tegen de deur. Maar het bleef stil. Ze trokken en duwden. De deur piepte en knarste maar ging niet open. Door de spleten van de was-oso zagen de jongens dat het donker geworden was. ‘Wat denk je dat ze met ons gaan doen?’, vroeg Rogier. ‘Met mij gaan ze niets doen. Ik ben een van hen. Ze gaan jou iets aandoen.’ Rogier begon te snikken. ‘Blijf stil man, ik hoor iets. Er komt iemand deze kant op.’ Met een zwaai ging de deur van de was-oso open. | |
[pagina 30]
| |
Voor de deur stond een vrouw met een pangiGa naar voetnoot* om zich heen en een waskom in haar hand. Geschrokken keek ze naar de jongens. ‘San unu e du dyaso. Wat doen jullie hier.’ Boni en Rogier antwoordden niet. Boni trok Rogier uit de was-oso. Ze begonnen te rennen. Boni kende de stad goed. Via de achterkant van de erven, door de smalle straatjes en steegjes renden zij naar hun huis. Er hing een zware brandlucht over de stad. Het was rustig op straat. Alleen soldaten marcheerden op straat en maakten veel lawaai met hun leren laarzen. Verder was er niemand op straat. Na een half uur gerend te hebben, klommen de jongens terug over de schutting. Ze waren weer op hun erf en keken elkaar opgelucht aan.
‘Rogier, Rogier, waar ben je jongen. Het is al donker. Rogier kom direct naar binnen. Ik loop al de hele middag naar je te zoeken. De negers branden de stad plat. Ze zijn gevaarlijk geworden. Rogier, kom nu naar binnen.’ Rogier hoorde de paniek in de stem van zijn moeder. Boni's moeder riep vanuit haar prasyoso: ‘Boni, boi kon dya. A dungru kba. Foto e bron. Pe yu de. Kon dya. Den srudati e sutu nanga gon. Pe yu de, kon dya boi. Ook Boni's moeder riep hem naar binnen. | |
[pagina 31]
| |
Rogier en Boni voelden dat er vandaag iets bijzonders was gebeurd. Dat deze dag verandering zou brengen. En dit misschien het einde van hun vriendschap zou zijn. Ze wisten niet wat ze tegen elkaar moesten zeggen. Ze staken de wijsvinger van hun rechterhand omhoog, bogen het bovenste vingerkootje en legden hun nagels tegen elkaar en fluisterden: ‘Voor altijd vrienden.’ Rogier rende naar voren naar het grote huis. Boni rende naar achteren naar de prasyoso. Terwijl zij renden bleven hun wijsvinger gebogen.
De jongens verdwenen in de donkerte van het erf. Ze draaiden zich nog een keer om en zwaaiden naar elkaar met hun wijsvinger. ‘Voor altijd vrienden,’ riepen ze. |
|