| |
| |
| |
Hoofdstuk XIX
Reggie expliceert
Het is twee uur in den morgen. Ik lig languit op den divan in Reggie's zitkamer, gehuld in een van zijn galapyama's, een soort Russisch hemd van zwarte zijde, met hier en daar een Slavisch motiefje, dat hij me welwillend heeft aangeboden omdat ik bij gebrek aan fut, het pakken van mijn koffers in de villa aan de Apollolaan, tot morgen heb uitgesteld. Het geheel zit me veel te nauw, maar daar maal ik niet om. Ik lig behaaglijk op mijn rug en gluur tusschen mijn oogharen door met slaperige belangstelling naar Reggie, die bezig is met het maken van een paar aanteekeningen, terwijl ik me uit pure beleefdheid vergiftig met een afschuwelijk zware sigaar, afkomstig uit een kistje, waaruit hij me met gulle hand gepresenteerd heeft en dat hij waarschijnlijk van een zijner slachtoffers cadeau heeft gekregen.
Mijn hoofd klopt pijnlijk en ik voel me tamelijk geradbraakt, maar mijn stemming is aanmerkelijk beter dan ze in de twee afgeloopen dagen ooit geweest is. De bijna bovenmenschelijke spanning waaronder ik al dien tijd geleden heb, is geweken.
Eindelijk schroeft Reggie zijn vulpen dicht.
‘Zoo, dàt is dàt!’
Ik knik om te laten zien dat ik nog wakker ben en zwijg in afwachting van verdere confidenties.
‘Wil je niet gaan slapen?’ informeert hij vriendelijk.
| |
| |
Ik richt me half op en stop een paar kussens achter mijn rug.
‘Ja straks, maar eerst wil ik....’
‘Wat wil je?’ Hij staat op. ‘Wil je iets drinken?’
‘Neen,’ zeg ik streng. ‘Ik wil niets drinken, ik wil weten! Vertel me vlug en duidelijk hoe je er achter bent gekomen! Wat had dat allemaal te beteekenen, dat gegoochel met die enveloppe en zoo? En waarom heb je me alles niet eerder gezegd en waarom hebben Rudolf en Cado....’
‘Hè, wat doe je zenuwachtig,’ verwijt hij. ‘Blijf nou kalm liggen, dan zal ik m'n best doen om aan je nieuwsgierigheid tegemoet te komen. Maar bedenk dat ik moe ben en naar mijn bed verlang. Wat wil je nu eigenlijk precies weten?’
‘Alles!’ eisch ik hardvochtig. ‘Wanneer wist je dat Lucien de moordenaar was?’
Reggie gaat zitten en zucht.
‘Ik ben bang je teleur te zullen stellen,’ begint hij, ‘want zie je, het eerste vermoeden kreeg ik pas vanmorgen, of liever gistermorgen. Ik geef toe dat het erg laat was en het is werkelijk beschamend, dat ik het niet veel eerder kreeg, namelijk op het oogenblik dat we telefonisch van den moord op Dithmar in kennis werden gesteld.
Herinner je je, dat we met Verhagen in den tuin zaten en dat ik je vroeg, om hoe laat we dien avond naar Cleo Dubock waren gegaan en hoe laat ik daar werd opgebeld?’
Ik knik.
‘Nou, op dat oogenblik kreeg ik mijn eerste goede ingeving. Dat zat zoo: om zeven uur verlieten we het huis om naar Cleo te gaan. Toen we daar kwamen, hoorden we dat ze een kwartier geleden was uitgegaan, naar de Apollolaan namelijk, maar dat wisten we toen nog niet. Laten we nu eens aannemen, dat ze om kwart over zeven bij de Van Meursens kwam. Om negen uur werden we opgebeld
| |
| |
door Lucien, die voor zoover we weten de eenige was, die wist waar we op dat oogenblik waren, omdat we het hem voor ons vertrek gezegd hadden. Op dat oogenblik dacht ik hier niet aan, omdat de gebeurtenissen me als het ware overrompelden, maar is het niet eigenaardig, dat Lucien pas opbelde, twee uur nadat Cleo in de Apollolaan was aangekomen, terwijl hij wist dat ik haar wilde spreken? Het lag toch voor de hand, dat hij het direct na haar komst zou hebben gedaan, om ons onnoodig tijdverlies te besparen. Hij deed het niet omdat hij andere bezigheden had, waarbij onze aanwezigheid hem slechts kon hinderen en zooals ik al zei: ik dacht er niet verder over na, eerlijk gezegd, omdat het me heelemaal niet opviel. Pas den volgenden morgen schoot het me te binnen in een van mijn heldere oogenblikken.’
‘En toen, wat deed je toen verder? Had het mij maar gezegd, dan had ik je wel....’
‘Toen,’ vervolgt Reggie, ‘toen deed ik voorloopig niets, dat wil zeggen: niets wat jij in mijn plaats gedaan zou hebben: Ik dacht!’
Ik sis van bewondering. ‘En waarover?’
‘Natuurlijk was de mogelijkheid niet uitgesloten dat Lucien heelemaal niets afwist van Cleo's tegenwoordigheid op dat uur. Ze was direct na haar komst naar de kamer van Dithmar gegaan en het onderhoud dat ze daar had, duurde op een paar seconden na, tot aan het oogenblik, waarop de tweede moord plaats vond. Toen ik er naar informeerde, bleek me echter, dat Lucien zich bij Cleo's komst in de hal bevond en de knecht wist me zelfs te verteltel dat ze samen eenige woorden hadden gewisseld, alvorens ze zich naar boven begaf. Lucien wist dus wel degelijk van Cleo's bezoek af. Waarom had hij me niet direct opgebeld? Die vraag hield me voorloopig bezig.
| |
| |
Toen ik eenmaal zoover was, dat ik Lucien wantrouwde, trachtte ik het vreemde gedrag van Rudolf Vermeer hiermee in verband te brengen en nadat ik in de gelegenheid was geweest om den inhoud van zijn portefeuille te onderzoeken, begonnen veel dingen me duidelijk te worden. Tusschen twee haakjes, een meer uitgeslapen sujet dan die Rudolf heb ik zelden ontmoet.’
‘Ik heb hem nooit vertrouwd,’ kan ik niet nalaten te constateeren. ‘Noch Rudolf, noch zijn lieve vrouw en ik geloof, dat ik je meermalen heb aangeraden om....’
‘Neen Salomo, wat jij dacht was er glad naast en het feit dat je, nadat je toevallig die enveloppe had gevonden, nog steeds overtuigd bleef van Rudolfs schuld, geeft, het spijt me het te moeten zeggen, een treurig beeld van je combinatievermogen.’
Ik zwijg en hij vervolgt:
‘Zooals ik zei, langzamerhand begon de samenhang der dingen me duidelijk te worden. Ik redeneerde als volgt: Rudolf wordt bij Henri's dood geen cent rijker, erger nog, zijn hoofdbron van inkomsten dreigt te zullen uitdrogen. Wat ligt nu meer voor de hand dan de veronderstelling, dat hij zal trachten zich een nieuwe aan te boren. De manier waarop hij dit probeerde klaar te spelen is typeerend voor zijn mentaliteit: door chantage op den moordenaar te plegen.
Ik weet niet of hij Lucien van het begin af aan verdacht, maar het is best mogelijk, dat hij op de hoogte was van Luciens talrijke schulden en van het feit dat zijn pleegvader geweigerd had om hem nog verder te helpen en in dat geval is het wel waarschijnlijk, dat hij direct het goede spoor volgde. Om den moordenaar heelemaal in zijn macht te krijgen zocht hij naar bewijzen en die vond hij. Weet je waar?’
‘Natuurlijk,’ knik ik. ‘Hij zocht ernaar in de hangkast en was er mee bezig toen ik hem snapte.’
| |
| |
‘Ja, hij zocht in de kast, in Luciens smoking om precies te zijn. Wanneer draagt een man een roode anjelier?’ Reggie zucht.
‘Toen ik je, ik weet niet of je het je nog herinnert, die vraag stelde, was ik onbewust dichter bij de oplossing dan ik zelf vermoedde. Ik dacht toen aan Dithmar. Het was een toevallige en misleidende omstandigheid, dat roode anjelieren de lievelingsbloemen van Cleo zijn en dat Henri haar op zijn sterfdag, die tevens de dag was waarop ze zooveel jaren geleden in het huwelijk traden, een boeket roode anjers zond. Ik dacht toen aan de mogelijkheid dat Dithmar zich in een soort van verliefde, romantische opwelling een dergelijke bloem in het knoopsgat had gestoken. Het antwoord op de vraag is intusschen erg eenvoudig. Een man draagt een roode anjelier, of algemeener, een bloem in zijn knoopsgat bij de een of andere feestelijke gelegenheid. Dit was inderdaad het geval. Lucien was op den avond van den moord op een fuif geweest bij een van zijn vrienden. De rest van de menschen die in aanmerking kwamen om van de misdaad te worden verdacht verkeerde op dien avond niet in feestelijke omstandigheden: Dithmar was razend van jaloezie, Ferguson verontwaardigd, ten gevolge van het onderhoud met Henri van Meursen en Rudolf met zijn vrouw uit. Je ziet: achteraf beschouwd is alles heel duidelijk en logisch, dat is trouwens meestal het geval.’ Hij zwijgt en denkt een oogenblik na voor hij verder gaat: ‘Ik veronderstel, dat Rudolf ongeveer in denzelfden geest redeneerde. Hij had wat dat betreft een voorsprong op ons, omdat hij een van de verdachten, nl. zichzelf direct kon uitschakelen. Hij vond de afgerukte anjelier in de hand van den vermoorde. Dat hij haar überhaupt nog aan mij ter hand stelde, bewijst me dat hij toen nog niet alles wist. Waarschijnlijk heeft hij er in den loop van den verderen morgen over gepiekerd en was tijdens het ver- | |
| |
hoor al zoover gevorderd, dat hij inzag, dat het met het oog op het onbekend blijven van den werkelijken moordenaar, dat nauw samenhing met zijn eigen pecuniaire omstandigheden in de toekomst,
gewenscht was om het onderzoek op een verkeerd spoor te leiden. Hij trachtte dit te bereiken door de aandacht op den boeket roode anjers, en daardoor op Cleo te vestigen en aanvankelijk lukte hem dit ook. Listig als hij is, zocht hij den ontbrekenden stengel op de eenige plaats waar deze zich eventueel nog zou kunnen bevinden, nl. in het knoopsgat van Luciens smoking.
Toen jij hem gistermorgen vroeg, voor je naar bed ging, bij de hangkast in de gang snapte, was hij met z'n nasporingen bezig. Het geluk was met 'm, want behalve den stengel vond hij dien bewusten brief, dien ik later in zijn portefeuille vond.’
‘O ja, die brief,’ herhaal ik slaperig, ‘en die twee enveloppen, wat was dat eigenlijk voor hokus-pokus?’
Reggie lacht.
‘Ja, dat was werkelijk een beetje ingewikkeld en ik kan me voorstellen, dat je er niets van begreep. Ik zal je uitleggen hoe dat in elkaar zat; Henri van Meursen vertoefde kortgeleden voor een paar weken te Aix-les-Bains. Daar bereikte hem een dringende bede van Lucien om geld.
Tusschen twee haakjes, ik heb het zoo'n beetje trachten na te gaan en ofschoon ik het bedrag natuurlijk niet nauwkeurig kon vaststellen ben ik wel te weten gekomen dat zijn schulden niet gering waren en dat hij als het ware door een leger van crediteuren achtervolgd werd. Voor zoover ik er over kan oordeelen heeft Henri zijn stiefzoon altijd uiterst gul behandeld, maar ten slotte werd het hem toch een beetje te bar. Ik weet niet om hoeveel Lucien hem den laatsten keer vroeg, want ik heb dien brief nergens kunnen vinden en waarschijnlijk zal hij ook wel verscheurd zijn, maar in elk geval was het zooveel, dat zelfs Henri, die toch wel zoo het
| |
| |
een en ander gewend was, er zijn zelfbeheersching bij verloor en per omgaande schreef.... enfin den inhoud van dien brief ken je. Jammer genoeg zette hij er in zijn haast en woede geen aanhef boven, trouwens, misschien is dit niet eens zoo jammer, want had hij er Luciens naam boven gezet, dan zou Rudolf den brief waarschijnlijk niet los in zijn portefeuille gedragen hebben en dan was het best mogelijk geweest, dat ik hem nooit gevonden had.’ Reggie houdt op om een geeuw te onderdrukken, wat hem gedeeltelijk gelukt en vervolgt daarna welgemoed: ‘Zooals ik al zei: Rudolf vond den brief in een der zakken van Luciens smoking, waar deze hem, onvoorzichtig genoeg, vergeten had. Hij zag natuurlijk dadelijk in, dat het stuk van belang was, omdat het de gespannen verhouding, die tusschen Lucien en zijn pleegvader heerschte, op ondubbelzinnige wijze aan het licht bracht.
De manier waarop hij zijn poging tot chantage trachtte uit te voeren pleit voor zijn sluwheid. Daar het voor hem van het grootste belang was om de justitie van zijn vondst onkundig te laten, verstopte hij de voornaamste bewijsstukken, nl. de enveloppe, met het adres van den moordenaar erop en de stengel, op een plaats, waar ze niet licht gevonden zouden worden en wel tusschen de kussens in Henri's auto, die na zijn dood eigenlijk door niemand gebruikt werd, want dat jij hem noodig had om Cleo dien middag naar huis te brengen was zuiver toeval. De brief zelf, die, omdat er geen naam boven staat, tamelijk onschuldig is, hield hij in zijn portefeuille, met het doel om er Lucien mee te intimideeren, voor het geval dat deze zijn onschuld tegenover zijn oom zou volhouden. Kan je me tot zoover volgen?’
‘Allicht,’ zeg ik, ‘maar luister eens even: Hoe kan je bewijzen dat het papier waarop Henri zijn brief schreef werkelijk in de enveloppe heeft gezeten? Op die enveloppe staat nu wel Luciens adres, maar uit den brief zelf is heelemaal
| |
| |
niet op te maken aan wien hij eigenlijk is gericht, zoodat het nog heelemaal niet vast staat, dat ze werkelijk bij elkaar hooren.’
‘Toch wel. Kijk maar!’ Reggie haalt zijn portefeuille voor den dag. ‘Hier heb je ze, de echte brief en de echte enveloppe. Zooals je ziet: het papier is zoodanig gevouwen, dat de letters aan den buitenkant staan. Daarna is het haastig in het couvert gestopt, nog voordat de inkt tijd had gehad om op te drogen. Bekijk je nu de enveloppe aan den binnenkant, dan zie je daar de afdrukken van de laatste woorden en van Henri's handteekening, waarmee onomstootelijk is vast te stellen, dat de brief inderdaad aan Lucien is gericht en niet aan Rudolf, zooals jij begrijpelijkerwijze vermoedde.’
Ik geef me gewonnen, waarna hij vervolgt:
‘Toen ik Rudolfs portefeuille in handen kreeg....’
‘Maar hoe wist je, dat Rudolf dien brief in zijn bezit had?’
Hij denkt even na.
‘Dat wist ik op dat oogenblik natuurlijk nog niet, maar het prikkelde me om te weten te komen, wat Rudolf wel zoo 's morgens vroeg in die kast te zoeken had en omdat ik wel snapte dat hij geen heel kleedingstuk had ontvreemd en op het oogenblik waarop hij hem ontdekte, een jas van een smoking in zijn hand had, veronderstelde ik wel, dat hij zich iets daaruit had toegeëigend en omdat dit geen groot voorwerp kon zijn, nam ik aan, dat jij het in zijn portefeuille bewaarde, of liever gezegd: ik zag de mogelijkheid hiervan onder het oog. Toen ik den brief gevonden had, begreep ik al gauw dat hij oorspronkelijk niet voor Rudolf was bestemd geweest want in dat geval zou deze hem allang vernietigd hebben, al was het alleen maar om zich voor mogelijke moeilijkheden te vrijwaren. Bovendien werd m'n verdenking tegen Lucien sterker.’
‘En de enveloppe, hoe ben je daar aan gekomen?’
| |
| |
Reggie lacht. ‘Ik moet bekennen dat dat zuiver geluk was. Zooals ik je al zei: Rudolf had haar en den stengel in Henri's auto verstopt, of liever, hij liet ze daar door Cado verbergen omdat hij vreesde, dat hij zelf in het oog werd gehouden. Vijf minuten nadat ik je gistermiddag na afloop van ons gesprek op je slaapkamer alleen liet, zag ik Cado in den tuin. Op haar manier behoedzaam, sloop ze de garage binnen en ik volgde haar tot den ingang en bespionneerde haar terwijl ze binnen was, een klein kunstje overigens, want toen ze eenmaal in de garage was keek ze op noch om. Ze opende het portier van den Packard en stapte naar binnen. Wat ze eigenlijk precies uitvoerde kon ik van buiten af niet zien, trouwens ik dacht eerst dat ze zin had in een autoritje, hoewel dat me tamelijk vreemd leek. Even later verliet ze den wagen weer en ik maakte dat ik weg kwam. Toen ze weer goed en wel in huis was ging ik terug naar de garage om te ontdekken wat ze daar verborgen had; want dat ze iets verborgen had vermoedde ik al. Ik kwam het gauw genoeg te weten nadat ik een paar minuten ijverig had gezocht. Ik vond toen de enveloppe, die bovendien den stengel bleek te bevatten. Daardoor groeiden m'n vermoedens omtrent Lucien tot zekerheid aan. Ik stopte alles in mijn zak en reed naar huis. Gelukkig heb ik een beetje handigheid in het vervalschen van poststempels en ik fabriceerde een enveloppe, die zoo'n beetje met de echte overeenkwam. Nadat ik er den stengel van een anjelier in had gedaan, niet de echte, die weliswaar als bewijsstuk weinig waarde heeft, maar die ik voor mijn verzameling reserveerde, legde ik het geheel in den auto terug.
‘Waarom maakte je eigenlijk zooveel omslag,’ vraag ik. ‘Ik in jouw plaats had Lucien gearresteerd en daarmee basta!’
‘Dat kon ik nog niet doen, of liever ik wilde het niet doen, omdat ik er nog niet in geslaagd was om de valschheid van zijn alibi aan te toonen. Ik legde dus die nagemaakte enve- | |
| |
loppe op de plaats waar de echte gelegen had, om Rudolf, voor het geval dat hij de zaak zou inspecteeren, in den waan te laten, dat alles nog in orde was.’
‘En dat horloge?’
‘O, dat verloor Cado, toen ze in den auto bezig was. Ik liet het rustig liggen, omdat het wel mogelijk was, dat ze er later naar zoeken zou. Het had trouwens absoluut geen zin om het ding mee te nemen. Jij dacht daar blijkbaar anders over.’
‘Ja, ik dacht natuurlijk dat het van Cleo was. En van die enveloppe snapte ik heelemaal niets.’
Reggie knikt. ‘Enfin, ik heb dat later weer goed gemaakt door alles terug te leggen.’
‘En toen vond de chauffeur het horloge.’
Hij knikt. ‘Dat is allemaal een beetje anders gegaan dan ik het me had voorgesteld. Ik was toen wel van Luciens schuld overtuigd, maar ik moest zijn alibi nog nagaan.
Zooals je weet, had hij op den avond van den moord bij een vriend gedineerd. Na afloop van het diner was hij naar bed gegaan omdat hij zich zoogenaamd niet wel voelde. Natuurlijk simuleerde hij die ongesteldheid maar, om in de slaapkamer te komen, die zooals ik later te weten kwam parterre en aan de straatzijde is gelegen. Het was uiterst gemakkelijk om van daar uit ongemerkt het huis te verlaten, via het raam en later op dezelfde wijze terug te keeren. Waarschijnlijk is hij niet veel langer dan een half uur afwezig geweest. De moeilijkheid voor mij was, dat ik dien bewusten vriend niet voor 's avonds laat te spreken kon krijgen en een onderzoek in loco kon instellen. Toen ik hem eindelijk te pakken had werden al mijn vermoedens direct bevestigd. Ik vernam dat Lucien na het diner naar bed was gegaan en dat niemand hem gezien had voor den volgenden morgen, of liever gezegd: iemand heeft hem wel gezien, maar daarover straks. Boven- | |
| |
dien, en dit is van belang, vernam ik het volgende: Omstreeks elf uur klopte Luciens vriend, die eens wilde kijken hoe zijn “zieken” gast het maakte, op de deur van de slaapkamer. Hij kreeg geen antwoord en toen hij naar binnen wilde gaan bleek de deur aan den binnenkant te zijn afgesloten. Hoewel dit hem wel een oogenblik verwonderde, dacht hij er niet verder over na, omdat de veronderstelling dat Lucien in slaap was gevallen voor de hand lag. Wat de roode anjelier betreft, ook hierin werd mijn vermoeden bevestigd: Lucien had aan tafel een dergelijke bloem in het knoopsgat gedragen!’
Reggie pauseert even en presenteert me nog een sigaar, die ik ditmaal wijselijk afsla.
‘Wat die chantagepoging betreft: Die liep niet zoo vlot van stapel als Rudolf wel gehoopt en verwacht had. Lucien hield hem met beloften aan het lijntje en beraamde plannen om hem zoo vlug mogelijk onschadelijk of tenminste om hem de bewijsstukken afhandig te maken. Uit het gesprek tusschen Rudolf en zijn vrouw, dat jij zoo verdienstelijk mee aanhoorde, maakte ik op, dat er 's avonds om tien uur een soort geheime onderhandeling zou plaats vinden. Ik veronderstel dat Lucien bij die gelegenheid tegen betaling van een flink bedrag de stukken die de aandacht op zijn persoon zouden kunnen vestigen in handen zou krijgen en dat de Vermeers daarna zoo spoedig mogelijk zouden vertrekken.’
‘Ja,’ knik ik. ‘Direct na de begrafenis wilden ze....’
‘Dat klopt dan,’ zegt Reggie. ‘Het was natuurlijk maar een vermoeden van me, maar ik veronderstelde dat dat bewuste onderhoud in de garage zou plaats hebben. Hier kon Lucien Rudolf opwachten als deze van zijn autotocht thuis kwam en konden ze ongestoord hun gang gaan en bovendien had Rudolf daar de enveloppe, die hij niet bij zich durfde dragen, bij de hand. Omdat ik zelf nog bezit was met het zoeken naar de bewijzen voor de valschheid van Lucien's alibi,
| |
| |
zette ik jou in de garage op post en ik moet zeggen, (hij grijnst) je hebt je van je opdracht lang niet onverdienstelijk gekweten. Vertel me eerst eens even wat er eigenlijk precies met je is gebeurd, nadat ik je gisteravond verlaten had.’
Ik geef een kort verslag van mijn avonturen, vanaf het oogenblik waarop we van tafel opstonden tot Reggie's terugkomst.
‘Nou juist,’ knikt hij. ‘Iets dergelijks vermoedde ik al.
De chauffeur vond het horloge in den Packard en gaf het aan Dorothee. Daar had ik natuurlijk niet op gerekend. Het zou trouwens ook geen kwaad hebben gekund, als Lucien niet toevallig in de kamer was geweest, toen ze het vertelde. Daardoor kreeg hij een aanwijzing, wat betreft de plaats waar de enveloppe was verborgen. Wat heb je eigenlijk uitgevoerd in den tijd, die verliep tusschen het oogenblik waarop je de kamer verliet en dat, waarop je de garage betrad?’
‘Ik ben een paar minuten op mijn slaapkamer geweest om me te verkleeden. Ik wilde een donker pak aantrekken om minder kans te loopen ontdekt te worden. Het werd daardoor wel een paar minuten later dan je me gezegd had, maar ik dacht....’
‘Juist,’ zegt Reggie triomfantelijk. ‘Als je een beetje minder gedacht had, zat er nu waarschijnlijk geen gat in je hoofd. Terwijl jij op je slaapkamer was, ging Lucien naar de garage om de enveloppe te zoeken en hij was daar nog mee bezig toen jij kwam. Hij hield zich schuil achter een van de auto's....’ Hij kijkt me verwijtend aan. ‘Natuurlijk heb je je er niet eerst van overtuigd dat je alleen in de garage was!’
‘Neen, dat heb ik niet,’ belijd ik berouwvol.
‘Enfin, dat doet er ook niet veel meer toe, het is nog goed afgeloopen. Hij verstopte zich dus ergens en toen jij je, secuur als je bent, er van wilde overtuigen, dat de enveloppe nog op haar plaats lag, nam hij die prachtige gelegenheid te baat,
| |
| |
gaf je den bekenden tik met de fietspomp op je eerwaardig hoofd en ging er, inwendig juichend, met zijn buit vandoor. Eerlijk gezegd valt het me tamelijk mee, dat je nog leeft. Ik vermoed, dat Lucien je geen kwaad hart toedroeg en dat hij je alleen voor een oogenblik onschadelijk wilde maken. Hij zal het waarschijnlijk zonderling hebben gevonden, dat jij blijkbaar van het bestaan der enveloppe op de hoogte was, maar beschouwde je waarschijnlijk, ik zal niet zeggen terecht, als volkomen onschadelijk, anders had hij wel doorgeslagen. Natuurlijk wilde hij het bewijsstuk zoo spoedig mogelijk vernietigen, maar jammer genoeg ontdekte hij voordien het bedrog van de valsche enveloppe. Ik veronderstel dat hij toen toch wel argwaan begon te koesteren. Voorloopig nam hij echter aan dat hij met een truc van Rudolf te doen had, ten minste, hij zocht dezen, die zich, waardoor weet ik niet, had verlaat, in zijn kamer op. Hoe het bij die gelegenheid precies is toegegaan weet ik natuurlijk niet, maar ik kan het me wel zoo ongeveer voorstellen: Rudolf heeft bij zijn thuiskomst ontdekt dat de enveloppe verdwenen is en voelt zich dientengevolge allerminst op zijn gemak. Natuurlijk zal hij wel vermoed hebben, vooral ook omdat hij jou in de garage aantrof, dat ik de enveloppe in mijn bezit had, althans van haar bestaan op de hoogte was. Toen hij merkte, dat Lucien haar evenmin had, groeide zijn vermoeden tot zekerheid aan. Op de een of andere manier, waarschijnlijk door hem te dreigen met wat hij, Rudolf allemaal wist, probeert hij om Lucien alsnog geld af te persen. Deze, die zich in het nauw gedreven voelt, maakt korte metten en slaat Rudolf neer. Waarschijnlijk zou hij hem wel meteen hebben vermoord als hij op dat oogenblik niet door jou gestoord werd.
Toen ik je opbelde, deed ik dat alleen om je te zeggen, dat alles in orde was. Ik had toen eindelijk den vriend van Lucien te pakken gekregen en uit diens verklaringen en een onder- | |
| |
zoek in de slaapkamer genoeg materiaal verzameld om Lucien te kunnen arresteeren. Toen ik echter hoorde wat er tijdens mijn afwezigheid allemaal gebeurd was, besefte ik het gevaar waarin Rudolf verkeerde en ik gaf je dus opdracht om hem te bewaken.’
‘Dat deed je niet,’ zeg ik streng. ‘Je vroeg me, of ik m'n revolver nog had en daarna zei je, dat ik in Rudolfs nabijheid moest blijven, dat is toch zeker heel wat anders! Ik had er geen flauw idee van uit welken hoek het gevaar dreigde of liever, ik dacht dat Rudolf de moordenaar was.’
‘Ja,’ geeft Reggie toe. ‘Ik was een beetje zenuwachtig, maar gelukkig is het goed afgeloopen.
Toen jij op de deur van Rudolfs kamer klopte, hield hij zich doodstil en in den tijd dat je omliep om de kamer van de balconzijde binnen te dringen, verdween hij in de gang. Ik moet bekennen dat ik zijn koelbloedigheid bewonder, want even later kwam hij weer terug.’
‘Ja, hij deed alsof hij van beneden kwam, tenminste dat nam ik toen aan. Hij was zoogenaamd geschrokken van Cado's gil.’
Reggie knikt. ‘Hij was natuurlijk ten einde raad, omdat hij wel besefte dat hij verloren was als Rudolf weer bijkwam. Dat oogenblik wilde hij liever niet afwachten. Hij zond jou de kamer uit om een dokter te roepen. Tegen mijn uitdrukkelijk bevel in liet je Rudolf toen alleen en....’
‘Nou ja, ook een mop, hoe weet ik dat....’
‘Ik neem het je niet kwalijk,’ sust Reggie. ‘Ik constateer het alleen maar eventjes. Gelukkig kwam ik toen thuis. Hij was net bezig om Rudolf om zeep te brengen toen we binnen kwamen. Als we vijf minuten later waren gekomen zou hij zijn doel bereikt hebben ook.’
Hij zucht en gluurt in de richting van de klok.
‘Nou, dat is alles geloof ik.’
‘Alles behalve,’ corrigeer ik. ‘Je zei zooeven dat iemand
| |
| |
Lucien gezien had toen hij op weg was om Henri te vermoorden.’
‘Ja natuurlijk, dat was Dithmar.
Dithmar stond dien avond van half elf tot even voor elf in den tuin, voor het raam van de bibliotheek om het onderhoud tusschen zijn vader en Cleo Dubock te bespionneeren. Terwijl hij daar stond zag hij Lucien het huis binnen gaan. Deze merkte hem niet op. Even later verliet Cleo het huis en Dithmar volgde haar om haar haar gedrag te verwijten. Waarschijnlijk was hij Lucien al heelemaal vergeten, tot hij er den volgenden morgen door den moord weer aan herinnerd werd. Lucien, die merkte dat er bezoek was, hield zich schuil tot Cleo goed en wel was vertrokken. Daarna volvoerde hij de misdaad zoo snel mogelijk, want elk oogenblik kon er iemand thuiskomen. Ik stel het me zoo voor, dat Henri hem zag en de revolver die in de lade van het bureau lag te voorschijn haalde. Voor hij echter een schot kon lossen had hij den doodelijken steek al te pakken. In zijn doodsstrijd trekt Henri Lucien de roode anjelier uit het knoopsgat. Lucien stopte de revolver in zijn zak; aanvankelijk had hij niet de bedoeling om haar te gebruiken. Hij wilde alleen de sporen van de worsteling uitwisschen. Ook de schemerlamp, die was omgevallen zette hij weer overeind en daarna sleepte hij het lijk naar boven.’
‘Waarom deed hij dat eigenlijk?’
Om te verhinderen dat de moord dadelijk ontdekt zou worden. Natuurlijk was de kans niet groot, maar het was toch denkbaar dat er spoedig iemand thuis kwam die den moord ontdekte en dat Lucien zou worden opgebeld voor hij in de slaapkamer terug was. Dat wilde hij niet riskeeren. Hij sleepte het lijk dus naar boven en even later kwam Mona thuis. Hij wachtte tot ze haar slaapkamer had opgezocht en verliet daarna behoedzaam het huis.
| |
| |
Pas den volgenden morgen merkt hij tot zijn schrik dat zijn tegenwoordigheid thuis op den avond van den moord niet onopgemerkt is gebleven en dat dus zijn zorgvuldig in elkaar gezet alibi waardeloos dreigt te worden.
Dithmar, die argwaan begint te koesteren, vraagt zijn stiefbroer om rekenschap. Lucien weet natuurlijk weinig te antwoorden. Misschien verzint hij het een of andere smoesje, maar Dithmar gelooft hem niet. Daarop dreigt Lucien hem te zullen vermoorden als hij het in zijn hoofd mocht halen om te zeggen wat hij den vorigen avond gezien heeft. Dithmar weifelt. Hij voelt heel goed dat het zijn plicht is om te spreken maar hij is bang. Zijn weifelende houding blijkt o.a. hieruit, dat hij naar Cleo gaat om een revolver te leenen en haar vertelt dat hij bedreigd wordt omdat hij meer van den moord weet, maar weigert om te vertellen wat hij eigenlijk weet.
Als hij thuis komt tracht hij ons gesprek in de bibliotheek af te luisteren. Waarschijnlijk hoopt hij dat het onderzoek reeds zoover is gevorderd dat Lucien ook zonder zijn aanwijzingen gearresteerd zal worden. Natuurlijk is hij teleurgesteld als dit niet het geval blijkt te zijn en zijn tweestrijd begint opnieuw. Als Cleo hem 's avonds opzoekt, laat hij zich eindelijk overreden om te spreken en wordt dan neergeschoten door Lucien, die het gesprek vanaf het balcon heeft afgeluisterd. Na den moord springt Lucien vanaf het balcon in den tuin en verliest bij deze manoeuvre zijn vulpen, die ik later gevonden heb. Daarna belt hij ons direct op, geeft bericht van den moord en tevens van Cleo's tegenwoordigheid ter plaatse. Op nog een andere manier probeert hij de verdenking op een onschuldige te laten vallen: Als hij later op den avond Cleo naar huis zal brengen en de kamer verlaat om naar de garage te gaan, maakt hij van die gelegenheid gebruik om de revolver waarmee hij den moord op Dithmar pleegde in den zak van Fergusons regenjas te stoppen, liefst zoo, dat de loop er half
| |
| |
uitstak, zoodat ik haar vond toen ik er een paar minuten later langs liep. Hoewel ik vermoedde dat de moordenaar hierin de hand had gehad, bracht de vondst me niet veel verder omdat vingerafdrukken op de revolver begrijpelijkerwijs ontbraken. Het feit dat ze ontbraken sterkte me in mijn overtuiging dat Ferguson onschuldig was.’
‘Waarom?’
‘Wel, als Ferguson de moeite had genomen om z'n vingerafdrukken weg te poetsen zou hij de revolver niet in zijn eigen zak hebben gestopt, laat staan zoodanig dat iedereen die langs den kapstok liep en niet volslagen blind was haar zou opmerken. Trouwens de heele zaak zou me veel minder hoofdbreken hebben gekost als niet toevallig zoowel Cleo als Ferguson juist den avond van den moord voor een bezoek bij Henri hadden uitgezocht.’
‘En Mona? Wat deed ze eigenlijk in de bibliotheek op dien avond na den moord op Dithmar?’
Reggie haalt zijn schouders op. ‘Mona was toen al niet normaal meer. Ze had de idee-fixe dat Cleo de twee moorden op haar geweten had en ik kan me dat in haar geval wel voorstellen omdat ze reeds vroeger en misschien wel met reden Cleo beschouwde als de oorzaak van de verwijdering die tusschen haar en Henri was ontstaan. Waarschijnlijk ging ze in haar opwinding zoover, te meenen dat Cleo het ook op haar leven voorzien had en daarom zocht ze naar de revolver, die steeds in een lade van het schrijfbureau in de bibliotheek gelegen had. Ze kwam binnen met behulp van een tweeden sleutel, van welks bestaan ik toen nog niets afwist.’
‘En waarom deed Lucien tegenover Cleo alsof hij wist, wie de moordenaar was?’
‘Lucien was er op uit om zooveel mogelijk de verdenking van zich af te wenden. Door te zeggen dat het beter zou zijn indien de zaak niet werd opgehelderd, suggereerde hij Cleo
| |
| |
dat Mona de schuldige was. Ben je nu eindelijk tevreden? Het is half vijf.’ Even later verwissel ik m'n divan voor Reggie's opklapbed, terwijl de rechtmatige bezitter van dit meubel zijn leden tracht te strekken op een soort voorhistorisch veldbed, voor die bijzondere gelegenheid haastig door hem opgeslagen.
‘Het is verduiveld hard,’ steunt Reggie.
‘Veldbedden zijn altijd ongemakkelijk,’ troost ik. ‘Maar wat ik je nog vragen wilde, ik begrijp nog niet goed hoe....’
Een demonstratief gesnork snijdt mijn woorden af.
Het mysterie van de roode anjelier behoort hiermede tot het verleden.
|
|