Broeder, die hy zocht, inzonderheid dewyl de ééne zo dikwyls voor den andere word aangesproken daar ter plaatse moest te vinden zyn.
Wy maken mede gewag vande gelykheid der kleederen van beîde de Broeders, om eene zwaarigheid wég te neemen, die Plautus niet aanroert, te weten, hoe zy eveneens, op ééne én de zélfde tyd gekleed komen te zyn; het wélk men vólgens de lessen der Meesteren van de Tooneelkunst niet aan het geval moet overlaten; maar rédenen geven, waarom zulks gekomen is; te meer dewyl de overeenkomst van gestalte, én weezen vreemd, en ongewoon genoeg voor den Aanschouwer, en Leezer geoordeeld wordt.
Het heeft ons goet geducht, het dérde, en vierde Bedryf van Plautus, om hunne kortigheid in een gesmolten zynde, tòt ons dérde; en zyn vyfde om des zelfs lankheit tòt ons vierde, èn vyfde te maken.
Ook hébben wy noch iets in het vyfde Bedryf, dat Plautus met drie persoonen besluit, dienstig gevonden te veranderen, om het Spél met een vòller Toneel te doen eindigen: én de Catastrophe of Ontknooping zo vérre, ja vérder als hy, na het einde gebragt; om het verlangen der Aanschouweren, vòlgens de waare grond der Tooneelkonst, zo vér het mooglyk was te rékken, én hen daar door meer vermaak te verschaffen. Wy voegen, alleenlyk ietwes achter de zelve, om den Thehoorer, òf Leezer niet onkundig te laaten, hoe het met de Médetooneelisten, buiten de Gebroeders, afgeloopen is.
Wy doen eenige Vertooners, meerder reizen op het Tooneel komen, als Plautus, om zyne Alleenspraaken voorby te gaan, die altyd gemyd moeten worden, wanneer de Alleenspreeker niet door dringende Hartstògten verrukt is, het wélk meest in Treurspélen; of niet krankzinnig, én dronken is, dat meest in Blyspélen voorvalt, gelyk in het begin des vierden Bedryfs van dit stuk de Oudste Broeder, dronken uitkomemde, alleen spreekt.
De zin, en rédenen ook der meeste Alleensprake van Plautus zyn van ons achtergelaten, om dat wy, de alleenspraken zélf voorby gaande, dit niet kenden te pas brèngen; én om dat hy, na het gebruik dier tyden, daar meest dingen in doet zeggen, die van het geheele lichaam des Blyspéls teenemaal afgescheiden zyn, en toen misschien zyne Toehoorers vermaakten, dòch nu den onzen gantsch onaangenaam zouden zyn.
En dit zyn de voornaamste veranderingen, wélke wy voordezen in dit Spèl, wanneer het aldereerst met der haast opgeslagen, èn al voort in het licht gegeeven wierdt, gemaakt hebben. Echter bevonden wy