Gedichten. Deel 2(1685)–Joannis Antonides van der Goes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 292] [p. 292] Darde Liergezang van Horatius, in het boek der Toezangen. Hy vervloekt de knoplook. Parentes olim siquis impia manu? MEn schaf nae dezen hem vergifte knoplook op, Die met een schelmsche hant zijn 's grijzen vaders krop Heeft omgedraeit. ô yzere ingewanden Der maejers! hoe moet dat vergif de darmen branden! Of eete ik slangenbloet met knoplook opgekookt? Of heeft een toveres mijn tafelen bespookt? Medé heeft Jazon met dit zap bestreken, Die haer veel blanker dan zijn spitsbroers heeft geleken, Toen hy de Stieren sloech in 't ongewoon gareel. Haer doodelijke gifte aen Krëons kroost, was heel Bestreken met dit kruit, daer zy gewroken, De wederwraek ontvloot met snelgewiekte spooken. Geen hontstar blakert Appuleie in zulk een gloet, Noch Herkles wiert zoo fel geroost van Nessus bloet. En eet gy zelfs Meceen dit ondertussen; Zoo wensche ik dat een maegt haer hant hou voor uw kussen: En, schuilende in een hoek van 't Ledekant, U van haer zy weerhoude met de hant. Vorige Volgende