Gedichten. Deel 2(1685)–Joannis Antonides van der Goes– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 290] [p. 290] Q. Horatius, tiende Lierzang, Aan Licinius. Hy verheft de middelmaete, en bezadigtheit des gemoets in spoet en onspoet. Rectius vives Licini &c. LIcyn gy zult gelukkig leven, Met niet te reukeloos in bare zee te streven, Of, al te bang voor ongeval, Te zwerven om de wal. Hy smoort niet onder vuile daken, Noch kan zich met de pracht van 't dartel hof vermaken, Die lust heeft in de middelmaet, Te vreden met zijn staet. Het groote schip heeft meest op zee te dragen. Een hooge toren stort met zware nederlagen. Het blixemen treft meest den kruin, Van een verheve duin. Een ziel, gehart aen alle zyden, Vreest onspoet in geluk, hoopt beter staet in lijden; Jupijn, die 't onweer op doet staen, Doet 't zelve ook overgaen. De druk is morgen licht verbannen. Apollos taeie boge is niet altijd gespannen. Hy haelt zomwijl de zanglust op Aen Pindus hoogen top. Zijt fier wanneer u rampen quellen; En bint voorzichtelijk, wanneer uw zeilen zwellen, In voordewinden van gewin, Zomtijts een reefjen in. Vorige Volgende