Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |
Huisgezin. | |
[pagina 79]
| |
[pagina 80]
| |
zij.
De velden sluim'ren nog; het trillend loof der boomen
Is met een nevelfloers omhuld.
Als de adem eener maagd, gewiegd in liefdedroomen,
Zweeft zoel de morgenlucht met balsemgeur vervuld.
hij.
Het oosten kleurt zich; de dag gaat krieken.
Daar klimt de leeuwrik, op versche wieken,
Om de eerste te groeten het licht dat genaakt.
De zon! Ha! daar is zij! en alles ontwaakt;
Daar is zij de prachtige, machtige zonne!
En bloemen en boomen,
En beken en stroomen
't Roept al en het juicht al met zaligen lach:
‘Wees welkom, wees welkom, o nieuwe dag!’
zij.
O liefste man, 'k was nog een kind,
Als ik u heb gezien, bemind;
| |
[pagina 81]
| |
Mijn harte sliep als even nog de velden;
Dan hebt gij mij eensklaps zoo vurig gekust,
En alles ontwaakte, vol zalige lust,
En alles in 't harte kwam liefde mij melden.
hij.
O Hemellicht, o zonnegloed!
Gij komt de schepping weer verblijden.
zij.
O liefde, die ons blaken doet,
O zoete vreugd, o zoeter lijden!
hij.
Uw straal teelt bloemen in het groen,
Wier kleur en geur den geest verrukken.
zij.
'k Voel nog hem, in den eersten zoen,
Aan mijnen mond mijn ziel ontrukken.
| |
[pagina 82]
| |
Ik weet niet wat ik dan verzon;
Ik wou hem vliên, en toch ik kon
Den lief-gevreesden man niet vluchten.
hij.
Uw gloed verwarmt den schoot der aard',
En onder uwen kus zij baart
De rijkste en weelderigste vruchten.
zij.
Geef mij de hand,
Mijn teerbeminde,
En... laat mij rusten onder gindsche linde....
Daar trilt mij... onder 't hart... ons eerste liefdepand!..
hij.
O liefdegloed! O hemellicht!
zij.
O zoet geheim, dat onder 't hart mij ligt.
| |
[pagina 83]
| |
beide.
O lachende hoop! wat ruischen de blâren,
Wat suizelt en lispelt zoo zachtjes de wind?
Welk godesbode is 't komen openbaren?
Wat geuren de bloemen? Wat babb'len de baren?
Daar boven, daar schommelt een nestje in de blâren...
O vader, moeder, kind!
|
|