Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
O lieve, minlijke bloeme,
Dijn geuren betoovert mijn hart,
Maar tevens met dijnen balsem
Brengs-du me eene bittere smart.
Van dij eene bittere smarte!
Hoe kan het wel mogelijk zijn?
Van bloemkens komt enkel honing,
En liefde van maagdekens fijn.
En du bist een lentebloeme;
En du bist een engelenmaagd.
Dat wou 'k reeds lange dij zeggen,
Maar 'k heb het tot nu niet gewaagd.
En niemand kan beter beseffen
Hoe minn'lijk du bist en hoe zoet;
Niets schooner in de eerste liefde
Den jongeling droomen doet.
| |
[pagina 56]
| |
En nu waarom die weemoed,
Die nijdig mij 't harte beklemt,
Terwijl dijn betooverend wezen
Alleenlijk tot vreugde stemt?
Omdat in mijnen boezem
Een droev'ge herinnering woont,
Van vurige en heilige liefde
Door ontrouw en lauwheid beloond.
Zij was ook tenger en teeder,
En jeugdig en minlijk als du;
En toch haar poezelig handje
Sloeg mij tot bloedens toe.
Ja, 'k heb dan willen sterven,
En 'k heb zoo lange gekwijnd;
De slag had mijn ziele getroffen,
Maar tevens mijn kracht ondermijnd.
| |
[pagina 57]
| |
Mijn lichaam is genezen,
En alles is voorbij;
Maar 'k voel 't soms - het lijk mijner liefde
Ligt loodzwaar begraven in mij.
Daar binnen in mijn harte,
Daar is het zoo eenzaam en stil;
Daar binnen in mijn harte,
Daar is het zoo koud en zoo kil.
De zilveren stem eener maged,
Het zoete gezwets van een wicht
Verwekken nooit den doode,
Die daar begraven ligt.
Zij wekken slechts kommer en treurnis,
En stellen mij immer voor
Mijn hope, die men misleid heeft,
De liefde, die 'k verloor.
| |
[pagina 58]
| |
Al onder een nederig dakje
Daar vlijt zich het zwaluwke best;
Al onder mijn jeugdig harte
Daar had de liefde haar nest.
Dan komt de gure winter,
En 't vogelken is verjaagd;
Dan kwam de nijdige ontrouw,
En heeft mijn boezem doorknaagd.
De zwaluw keert nog weder;
De lente spreidt stralen voor haar;
De vogel vindt 't gastvrije dakje
En 't nestje van 't vorige jaar.
Mijn heil is heêngevlogen,
Het heil dat de liefde mij gaf;
Maar 't hart, waar 't zijn nestje gebouwd had,
Is nu een killig graf.
| |
[pagina 59]
| |
Begrijps-du, o minlijke bloeme,
Waarom dit droevig hart,
Wanneer 't door uw geur wordt betooverd,
Ook tevens vervuld wordt met smart?
|
|