Uit het hart!
(1874)–Gentil Antheunis– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
De dood maakt hem niet bang;
En stervend schudt hij 't groene hoofd;
Terwijl zijn stemme reeds verdooft,
Zingt hij zijn laatsten zang:
‘O Gij, die ik ontluiken zag,
In zoelen wind en zonnelach,
O kind der zoete Lent'!
O Bloeme, o lief en dartel kind,
'k Heb u zoo lang, zoo teêr bemind;
En gij hebt mij miskend!
'k Heb trillend, over u gebukt,
Tot in mijn diepste merg verrukt,
U slapend daar aanschouwd;
En 's morgens, als de zonne klom,
Heb ik voor u, als scherm, alom
Mijn breede kruin ontvouwd.
| |
[pagina 52]
| |
'k Zong u zoo menig liefdelied,
En ik, de sterke, beefde als riet
Als ik u luist'ren zag;
En juichend dan en koen en stout,
Klonk sterker over veld en woud
Mijn lied, den ganschen dag.
Maar neen, gij lief en dartel kind!
U trof wel in den zoelen wind
Het woord, maar niet de zin;
En onder mijne ruige schors,
Verteerde en smolt, hoe jong en forsch,
Mijn hart in 't vuur der min.
En wagg'lend staarde ik hooploos heên;
Mijn moed bezweek, mijn kracht verdween;
't Orkaan, zoo lang getart,
Schoot hoonend toe - ik plofte neêr...
Nu zingt u de eike nimmermeer,
O Bloeme zonder hart.’
| |
[pagina 53]
| |
Hij zwijgt en sterft... geen rouwklacht schalt;
En langzaam 't avondduister valt,
Dat woud en veld bedekt.
De bronne ruischt zoo zacht, zoo zacht;
De bloeme sluimert heel den nacht,
Tot dat de zon haar wekt.
|
|