Van realisme naar zakelijkheid
(1982)–Hans Anten– Auteursrechtelijk beschermdProza-opvattingen tussen 1916 en 1932
[pagina *1]
| |||||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||||
F.T. Marinetti: Eerste futuristisch manifest (1909)
De bekende 11 punten uit dit manifest, die we hier laten volgen, verwekten onrust zoowel in het atelier der schilders, als aan de schrijftafel der sentimenteele dichters, die in verbruikte beelden 'n totaal vergane levensbeschouwing trachtten te handhaven. De, destijds nieuwe, dynamische levensbeschouwing werd in de volgende punten geproclameerd:
| |||||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||||
Literatuurmanifest van De stijl (1920)
DE STIJL 3E JAARGANG. APRIL NEGENTIENHONDERDTWINGITG. NUMMER 6.
MANIFEST II VAN ‘DE STIJL’ 1920 DE LITERATUUR
het organisme van onze hedendaagsche literatuur teert nog geheel op de sentimenteele gevoelens eener verzwakte generatie
HET WOORD IS DOOD
de naturalistische cliché's en de dramatische woordfilms die de boekenfabrikanten ons leveren bevatten niets van de nieuwe handgrepen van ons leven
HET WOORD IS MACHTELOOS
de asthmatische en sentimenteele ik- en zij-poesie die overal nog gepleegd wordt onder de invloeden van een ruimteschuw individualisme gegist overblijfsel van een verouderden tijd vervullen ons met weerzin
de psychologie in onze romanliteratuur slechts berustend op subjectieve inbeelding de psychologische analyse en meer belemmerende spraakrethoriek hebben ook de BETEEKENIS VAN HET WOORD GEDOOD
de netjes naast en onder elkaar geplaatste zinnen deze dorre FRONTALE zinsbouw waarin de vroegere realisten hun tot zichzelf beperkte ervaringen | |||||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||||
zijn ten eenenmale ontoereikend en onmachtig om de collectieve ervaringen van onzen tijd tot uitdrukking te brengen
evenals de oude opvatting van het leven zijn de boeken op de LENGTE den DUUR gebaseerd ze zijn DIK de nieuwe levensopvatting berust op de DIEPTE en de INTENSITEIT zóó willen wij de poesie
om de menigvuldige gebeurtenissen om en door ons heen literair te construeeren is het noodig dat het woord zoowel volgens het begrip als volgens de klank hersteld wordt
is in de oude poesie door overheersching van relatieve en subjectieve aandoeningen de innerlijke beteekenis van het woord te gronde gegaan wij willen met alle middelen die ons ten dienste staan syntaxis het woord een nieuwe beteekenis en een nieuwe uitdrukkingskracht geven
de dualiteit tusschen proza en vers kan niet voortbestaan de dualiteit tusschen inhoud en vorm kan niet voortbestaan daarom zal voor den modernen schrijver de vorm een direct-spiritueele beteekenis hebben hij zal geen handeling beschrijven hij zal in het geheel niet beschrijven maar SCHRIJVEN zal hij
het collectief der handelingen herscheppen tot woord: constructieve eenheid van inhoud en vorm
wij rekenen op de moreele en aesthetische medewerking van hen die medewerken aan de geestelijke hernieuwing der wereld
leiden april 1920 theo van doesburg/ piet mondriaan/ antony kok | |||||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||||
Frederik Chasalle: Het barokke leven
(1917)
Het barokke leven door Frederik Chasalle Pang! Pang! De feestklok barst onder het slaan. - De tijd is ontwricht; en een brutale herrie neemt wraak in een grandioze razernij! Vensters springen, zwierend als bliksemschichten, onder den druk van een zeldzamen storm, open. Dwarrelend in den wind, als marionetten uit een omgekeerde doos der dwaasheid, tuimelt het leven door elkaar. Pierrot, beenen in de lucht, schreeuwt om de maan, die achter het tooneel staat te flakkeren. Verwoede muskieten doelpunten op monsterlijke minnaressen in, die gillend opspringen en zwellen als gasballons. Onder de voet geloopen, kindsche wijzen liggen stijf op hun neus gevallen en murmelen in een laatsten snik verdoemenis van alle philosophie. Ach, over het leege tooneel dansen eenzame balletteuses, op hol geslagen uurwerken, zich idioot in hun verstrikking van serpentines. Als zij omliggen, sleept men ze uitbundig weg aan de trillende voeten, en dekt met servetten hun wassen gezichten toe van eeuwig onnoozele Gretchens. - Zie, een dronken-gevoerde papagaai klimt omhoog in een los fladderend lint, en een accrobatische aap jongleert aan het laagste uiteinde. De zaal, in opschudding, brult om dit schouwspel. Een duivelsch orkestje, diep verdoken, speelt zich van plezier tot louter ellebogen en vliegende haren. Een paukenist begint een felleren slag te roffelen; de muziek gilt een nieuw oproer uit. - Maar men kan niet meer. Alles hijgt van uitputting. Het bloed overstroomt de oogen en ooren. - Dan rennen - als reddende engelen -, dwars door de confetti, een razende wolk voor zich uitstuivend, twee reusachtige kalkwitte doggen en, als gedresseerd, springen zij de lampen uit, die rinkelend naar beneden komen. | |||||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||||
Boris Mestchersky: illustratie uit De clowns en de
fantasten van Frederik Chasalle (1924)
| |||||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||||
Eerste bladzijde van het verhaal Kromming uit de
bundel Novellen van Roel Houwink (1924)
Deuren werden opengeschoven. Hun hoofden verstarden in het licht. Schaduwen legden zich over den vloer en de geel-houten lessenaars. Het machinetikken - zondoorflitst - brak af. Stemgonzen overspon de stilte. Hij stond op. Draaide het licht aan in de kleedkamer, greep hoed en stok. De portier grinnikte om zijn haast. Op zijn kamer was koele schemer. Het koffiemaal stond gereed. Dezen dag zou hij vieren.
Uit de grijze keien sloeg hitte bedwelmend. Wemeling van kleurvlekken dreef voorbij. Zijn lendenen doorvlijmd. Dan zonken moedeloos-slap zijn armen. Hij ging als een slaapwandelaar, achter zich de hoon: gek. En toch zijn wil. Minderend rumoer bracht zijn vreugde groot. Het ademnauw kantoor, de stage kringloop der leege dagen: kerkering. Vlak in de zon zijn jeugd. Met dezen tocht zou hij jaren breken, tot weer de kern van zijn leven grijpbaar lag. Een stille landweg leidde zijn voeten. | |||||||||||||||
[pagina *9]
| |||||||||||||||
J.M. van der Mey: het Scheepvaarthuis te Amsterdam
(1911-1916)
| |||||||||||||||
[pagina *10]
| |||||||||||||||
Twee bladzijden uit Stad van Ben
Stroman
In het tastbare licht van den herfstochtend gaan de eerste winkels open. De werksters vegen de vloeren der kantoren. Voor het loket in de leege hal van het postkantoor wachten de loopers. De bestellers hebben de post gesorteerd, de manden klaar gezet. De loopers gooien de brieven over in hun groote reiskoffers. Telkens dragen twee mannen een zwaren koffer weg. De ochtendpost voor de banken, de reederijen, de werven en de fabrieken. - Woningen worden geopend. Bij de tramhaltes wachten kleine groepjes. De bussen kunnen niemand meer bergen. De hoofdstraten geraken vol fietsen. De kantoren openen, de scholen gaan aan. - De stad werkt. - Tegen tien uur in den ochtend komen de onderwijzers met hun klassen op straat. Bij stille pleintjes staat de jeugd in een kring, zingt speelsche liedjes en danst. In rijen van vier zwenken de kinderen rond straathoeken. - De café's loopen vol. Koffieuur. Alle telefooncellen zijn bezet. En als een celdeur geopend wordt, schiet een brok zakenleven naar buiten: - Nee, dat is uiterste prijs ... - Hallo! met Amsterdam? Hallo!! ... - Geen denken aan, meneer ... -... dus over vijf minuten hier. Ik wacht ... De stations spuwen de menschen uit, ze zuigen ze op, de treinen zijn vol. Over de lange viaduct slaat het zware rhythme van een trein: AMSTERDAM-BRUXELLES-PARIS. De kok staart over de stad. Zijn witte muts springt over in de vensters van pakhuizen en logementen. Op het Beursplein hoort hij het sjilpen van de musschen. Dan komen de bruggen, de havens. De troostelooze achtergevels van de Rosestraat. Het emplacement Feijenoord ... Er jaagt een trein achter hem langs, terug naar de stad. | |||||||||||||||
[pagina *11]
| |||||||||||||||
kozijnen glanzen als het wit van gebroken oogen. Reeds hebben de auto's lichten op. De reclamezuilen prijzen de vreugden des levens: ETHOVEN-AVOND GEEF MIJ MAAR MI H.O. DON KOZ RADIO op ieders Lip! BLAUW WIT GROEN GEEL ROOD ZWART De avond strijkt over de stad. De kleuren vergaan, maar in de plassen en in het nat van keien en asphalt beginnen de vele schakeeringen van licht uit winkels en wagens en trams ril te leven. Nu fonkelen tallooze lichten op de Maas. Overdag was ze bruin-grijs en de koppen der golven waren wit. Dreigend en hoog lagen de zeeschepen voor de lood- | |||||||||||||||
[pagina *12]
| |||||||||||||||
Theo van Doesburg: Compositie in zwart en wit (1918)
| |||||||||||||||
[pagina *13]
| |||||||||||||||
J.J.P. Oud: woningen te Hoek van Holland (1924-1927)
| |||||||||||||||
[pagina *14]
| |||||||||||||||
J.A. Brinkman en L.C. van der Vlugt: fabriek te Rotterdam
1925-1930)
| |||||||||||||||
[pagina *15]
| |||||||||||||||
Pyke Koch: Achterbuurtrapsodie (1929)
|
|