ven, zeide hij, omdat ik u verlaten moet, God weet, waarom Hij zulks doet, en dat is zeker tot ons best. Vertrouw altijd op God, en Hij zal u ook nooit verlaten.
Maria was geen oogenblik van haars vaders bed.
Als hij zich slechts verroerde, dan vroeg zij, of hij ook iets noodig had. Zij hielp getrouw haren zieken vader oppassen.
Gedurig vloeiden haar de tranen langs de wangen. Haren lieven vader te moeten missen, o! als zij dit bedacht, dan kon zij hare tranen niet verbergen.
Wees zoo bedroefd niet, lieve kind! zeide de zieke vader somtijds, God zal alles wel ten beste schikken.
Onophoudelijk bad Maria in stilte tot God, en smeekte Hem, om het leven van harer dierbaren vader.
Toen de vader zijne laatste oogenblikken voelde naderen, zeide hij tegen zijne kinderen: