| |
| |
| |
Inleiding.
De Belgische Omwenteling van 1830 was wellicht eene der zonderlingsten die ooit uitbrak, en had met die, insgelijks in 1830 in Frankrijk uitgebroken, dit gemeens, dat zij ook voor een harer voornaamste gevolgen, het veranderen van koning had, iets wat het bloedvergieten niet waard was.
Zij was geen klassenstrijd zooals dien der Spartaansche iloten, der slaven door Spartacus aangevuurd, der volgelingen van Willem Caillet en Watt Tylor, of zooals dien der burgers in de xviiie eeuw. Het was geene dier omwentelingen, welke niet alleenlijk de regeerders, den politieken toestand van een volk, maar ook de manier van regeeren, den stoffelijken en zedelijken toestand, de moreel, het denken, het streven, de wenschen en behoeften van dat volk veranderen.
| |
| |
Het was geene dier gebeurtenissen, welke niet in alle eeuwen voorvallen, die gansch de wereld beroeren door de stoutheid hunner werken of proeven, en zelfs bij onvolledig werk en nieuwen zege der reactie, voor eeuwig sporen van hun bestaan achterlaten. Het was geen dier reuzenkampen, waarin het volk, begeesterd en groot, heenstappend over wetten, gebruiken, traditiën, maatschappelijke inrichtingen, tronen en lijken, of ze verpletterend, zich zelven offert en bij de rechten en vrijheden, in vroegere eeuwen op de reactie overwonnen, er nog eenigen voegt, aldus aan de verbetering van den mensch en zijn lot een grooten stoot gevende en den eindelijken triomf aller verdrukten verhaastende.
Het was geen rassenkrijg, zooals dien der Galliërs tegen de Romeinen en Franken, der Franken tegen de Hunnen en Arabieren. Het was eigentlijk geen opstand van geloovigen, om het op- of indringen eener nieuwe godsdienstige leer af te weren of te beletten. Het was noch eene burger-, noch eene godsdienstige, noch eene republiekeinsche, noch eene demokratische, noch minder eene proletariers-omwenteling. Waren al die denkbeelden, al die standen te vinden onder de strijders der barrikaden te Brussel, der straatgevechten in andere steden; waren zij vertegenwoordigd door de mannen die, hetzij door geschriften, redevoeringen, predikatiën enz., aan de voorbereiding en het uitbreken der omwenteling medehielpen, toch kan geene enkele partij zeggen alléén de leiding der voorafgaande propagande en van den opstand in handen te hebben gehad.
Alle de partijen in Belgie hadden zich samengesmolten, de ergste punten van hun programma op den achtergrond drijvende, om niemand te kwetsen, en de fanatieken der eene
| |
| |
of andere partij, de vreesachtigen van allen of de vlottende, onbewuste bevolking niet terug te houden, maar in den kamp mede te slepen en tot die eenheid van kracht te komen, tot den zege onontbeerlijk. Allen hadden zich eindelijk, een goed jaar voor het uitbreken van den opstand te Brussel, rond één enkel programma, eenige administratieve hervormingen en politieke rechten en vrijheden bevattende, geschaard, zich voor later, na den zege, het recht voorbehoudende onderling om de alleenheerschappij te strijden.
Doch wat boven alle de verschillende denkwijzen der partijen te gelijk uitblonk, wat allen wenschten, was: dat de zonen der Belgische burgers een goed, zeker bestaan konden vinden in het leger, in de landsregeering en administratie, in de magistratuur en in andere betrekkingen van het gouvernement afhangende; wat de meerderheid der priesters wilden, was eene goede bezoldiging, oppermacht van den katholieken godsdienst, de vrijheid om overal onderwijsgestichten te normen en het toezicht over gansch het onderwijs.
En uit hoofde van dien karakteristieken trek, mag men de omwenteling heeten: de revolutie der lekkere goesten van papen en burgers.
De republikeinen en demokraten, waarvan De Potter, meer andere burgers en eenige katholieke priesters, abten, de sprekendste figuren waren, gewaagden minder van die plaatskens en streden, onder de eersten, eenigen direkt voor eene demokratische republiek, anderen voor administratief zelfbeheer, voor politieke rechten en vrijheden, en onder de laatsten, de priesters, verdedigden er ook eenigen de republiek en bestreden anderen in de zittingen van het Congres,
| |
| |
het voorstel, om door den Staat, bezoldigingen aan priesters en kerkdienaren te doen toekennen.
De omwenteling van 1830, was zij eene weldaad of eene misdaad, deed zij goed of kwaad?
Alvorens op die vragen te antwoorden, moeten wij ons standpunt van beoordeeling uitleggen.
De omwenteling, uit socialistisch oogpunt en met de gedachten van dezen tijd beoordeeld, is min misdadig vóór dan na haar uitbersten. Tegenover de werklieden hebben onze burgers zich slechter gedragen dan den Hollandschen Koning, die, niet uit goedheid, maar wellicht door de politiek gedreven, hier en daar eene groote nijverheidsstad bevoordeelde, om populair te worden.
Doch op die wijze mogen wij niet oordeelen. De geschiedschrijver moet zijne eigene denkbeelden laten varen en, om onpartijdig te spreken, zich verplaatsen in den tijd wiens gebeurtenissen, wiens figuren, wiens leven hij beschrijft en zich den geest van dien tijd eigen maken.
Uit zoo een standpunt gezien hebben de strijdenden wel gedaan in opstand te komen en de overwinnende burgers, voor hunnen stand, wel gedaan te handelen zooals zij deden.
Het nationaal Congres, de latere Kamers hebben niets verricht voor het volk, geen enkelen demokratischen maatregel genomen, de republiek, het algemeen stemrecht verworpen, een koning hier geroepen, enz., enz., maar men moet zich goed voor den geest stellen, dat de leden van het Congres, dat de volksvertegenwoordigers en ministers geene socialisten, geene republiekeinen, geene demokraten waren, dat het eigenlijke werkende volk - op weinige uitzonderingen na
| |
| |
in Brussel, in twee, drij groote steden en in eenige nijverheidscentrums, - hoegenaamd niets van al die regeeringsvormen kende of wilde kennen. En men zal toch niet eischen dat, wanneer het volk of te onkundig, te onverschillig of te laf is, zijne eigene zaken te ridderen, de burgers het voor het volk doen, dat zij demokratische, socialistische maatregelen en wetten aannemen en aldus hun eigen treffen, hunnen eigen stand zelfmoorden, zijn bestaan vernietigen, onmogelijk maken en hem uit de reien der maatschappelijke klassen schrabben?
Maar waarin zij eene gruwelijke misdaad begingen, was, van het half millioen handteekens der Belgische werklieden en boeren te gebruiken, om slechts hunne rechten van den nog rechtstaanden troon te eischen; wat onmenschelijk mag heeten, dit is, nadat in den opstand te Brussel, op de slagvelden in de provinciën Antwerpen en Limburg duizende volkskinderen waren gesneuveld voor de onafhankelijkheid, voor de vrijheid en het geluk van alle Belgen, het volk buiten de vruchten der omwenteling te sluiten, hem zijn aandeel in den zege te ontstelen, zijne kinderen van hun loon, van het familieleven, van het geluk te berooven en hen door hunne eigene broeders en zonen te doen neêrschieten, die tegen zooveel gruwelen in verzet kwamen.
Ja, wij kunnen de burgers verwijten egoïst te zijn geweest en het te blijven tegenover de ongelukkige massa, tegenover het volk, tegenover den vooruitgang, maar toch kunnen wij niet nalaten er bij te voegen, dat wij van harte mochten wenschen, indien het volk voor zich zelven en zijn stand, zoo ikzuchtig ware als de burgers voor den hunnen het zijn geweest. In plaats van de speelbal aller partijen, de zondebok
| |
| |
en voorraadschuur aller burgers te zijn, ware het de meester der wereld.
Van het standpunt uitgaande waarop de Belgische burgers en priesters tegenover het Hollandsch gouvernement stonden, was de omwenteling geene misdaad, omdat de opstand altijd gewettigd is, daar de opstandelingen, alvorens tot dit uiterste over te gaan, reeds dikwijls gebeden, geleden en alles van vreedzamen weg en onderwerping verwacht hebben. Die omwenteling was een natuurlijk feit, omdat de vereeniging der twee landen: Noord- en Zuid-Nederland, niet het werk der beide volkeren, maar van vreemde diplomaten was geweest, en noch de Belgen, noch de Hollanders gedwongen waren zich te onderwerpen aan iets, dat zonder hun toedoen en wellicht tegen hunnen wensch en wil was geschied.
Die omwenteling was toch een noodlottig kwaad, omdat zij nog eene grens op de landkaart heeft gemaakt, een grooten hinderpaal aan de verbroedering van twee kinderen van denzelfden stam, voor de grootste meerderheid dezelfde taal sprekende, is geweest.
Het is met de groepen van millioenen menschen, volkeren genaamd, als met de groepen van enkelen, familiën, maatschappijen geheeten. Het is voor de laatsten niet voldoende onder éen zelfde dak te wonen, uit éénen pot te eten, in één lokaal te zijn gevestigd, om vrede en geluk in hun midden te brengen; het is dus ook voor de volkeren niet voldoende onder één bestuur, onder dezelfde wetten te leven, om overeenkomst en liefde onder de verschillende klassen te stichten en allen te bevredigen.
Er moet van wege de vereenigde volkeren vrije toestemming, helder bewustzijn der wederzijdsche toestanden,
| |
| |
voldoening van beider behoeften en rechten, en ook uitroeiing dor vooroordeelen die de vereeniging belemmeren, bestaan.
De Europeesche diplomaten hadden zich daar niet om bekommerd; zij meenden zeker dat men volkeren vereenigt, zooals men de merrie bij den hengst brengt; zij hebben met Holland en Belgie gehandeld zooals zij misschien met hunne kinderen deden, zooals met vele rijke kinderen wordt gedaan. Men vereenigt die jonge lieden zonder dat zij elkander kennen, noch minder beminnen, maar enkel om eenige finantieele rede, om vergrooting van fortuin, van handelsbetrekkingen en andere geldelijke kwestiën.
Even als die twee jonge lieden niet gelukkig, niet tevreden met hun lot kunnen zijn, omdat de schepen hun heeft verbonden, de priester hun heeft gezegend, zoo konden Noorden Zuid-Nederland niet met elkander overeenstemmen, enkel omdat de heeren diplomaten hun hadden vereenigd, met het heimelijk gedacht hun later te ontbinden, als hun belang zulks vereischte.
Waren Holland en Belgie over hunne verbinding geraadpleegd geworden, wij durven niet zeggen wat het antwoord zou zijn geweest.
't Is waar, een schoon, roemrijk doch smartvol verleden had hun lange jaren vereenigd; zij hadden te samen voor onafhankelijkheid en godsdienstvrijheid gestreden; zij zagen, die 16 provintiën, in het verschiet, de grootheid, de rijkdom, de zelfregeering der vernietigde gemeenten verrijzen, maar verschil van godsdienstig denken, de omstandigheden en meer andere redenen hadden hun gescheiden.
Het Noorden was machtig, rijk, een toongevende Staat in de politiek van Europa en voor een tijd, meesteres der zeeën
| |
| |
geworden. Het had eens den trotschen Lodewijk XIV de les voorgespeld, de neêrlaag gegeven, het hoofd doen buigen en was slechts, na lange en hardnekkige strijd, door het machtige Engeland, zijn mededinger op de zeeën en zijn benijder, overwonnen. Zijne grootheid, zijne macht waren sterk afgenomen, maar wij betwijfelen het sterk of het zijn zucht naar grootheid en macht en den daarvan onafscheidbaren trots terzelver tijd had verloren. Het kon wel de edelen gelijken die, alhoewel de Fransche omwenteling hunne geboorte en titels van geener waarde verklaarde en hunne politieke voorrechten tegenover de groote burgers vernietigde, zich toch nog altijd meer dan die burgers wanen.
Wanneer het dus de vereeniging met Belgie aanvaardde, kon het niet zijn met het inzicht een ongelukkigen broeder als broeder op te nemen, maar om zijne kracht en arbeid ten nutte te trekken en zoo hoog te klimmen als voorheen.
Met Belgie was het heel anders gesteld. In dat landeken droomde men niet van grootheid, maar van rust en vrijheid. Het was den ongelukkigen verdwaalde gelijk, die, alhoewel met moed en talent bezield, niet vrij kan worden, omdat bij, zijn geheel leven door, van den eenen strooper naar den anderen wordt geslingerd.
Belgie had ontzaglijk geleden sinds zijne afscheiding van het Noorden. Het had tot slagveld voor alle legers, tot melkkoe van alle Europeesche groote monarken gediend. Men trok het vaneen als de tijger zijne prooi, men verkocht, verwisselde, verpande, verspeelde het als een slaaf, als eene gevallene vrouw. Vruchteloos trachtte het zich op te heffen, zich los te scheuren van zijne banden; men knelde, ketende, folterde het, men zoog het uit, dat zijne velden braak bleven,
| |
| |
zijne landbouwers dood vielen nevens hun verwoesten, versleten halm, en het gras groeide in de straten zijner grootste steden.
O, wanneer men dan eindelijk zeide, dat het, met Noord-Nederland verbonden, zich zelf ging besturen, dan wenschte et wellicht die vereeniging, maar nog meer zijne vrijheid. Na zooveel lange jaren van afhankelijkheid en diepe smart, moet het niemand verwonderen dat het naar rust, maar ook naar vrijheid snaakte en zeer verwonderd en kwaad stond te zien, wanneer het in het zoogezegd zelfsbestuur eene nieuwe afhankelijkheid ontwaarde.
Het Noorden aanzag de vereeniging der beide landen als eene gewonnene partij; het Zuiden als het binnentreden in eene familie, waarin het hetzelfde recht der ouders en kinderen zou gehad hebben.
Eene vergelijking zal alles duidelijk maken. Belgie was het verdwaald kind eener oude familie, en had Holland voor broeder. Het geleek den zoon eener oude familie, die, na lang te hebben gedwaald, na veel te hebben geleden, zonder eigen t'huis, zonder rust, zonder vrede en geluk zijnde, eindelijk bij zijn broeder door een vreemde wordt binnengeleid, maar die, weldra bespeurende, dat hij niet als een kind des huizes, maar als een knecht wordt aanzien, wien men niet geeft, noch in vrijheden, noch in genoegens, waarop hij recht heeft volgens zijnen arbeid, die grooter is dan die der gansche familie en gansch die familie beter maakt dan zij voorheen was, het verbond verbreken, zijne vrijheid hernemen wil, en in opstand komt, zich moedig verweert, omdat men hem dit beletten wil en hem dwingt aanzien en behandeld te worden,
| |
| |
niet als een broeder, als een zoon van denzelfden vader, maar als een kostganger.
Zoo stonden de zaken. De Belgen hadden gelijk in opstand te komen, zelfs de burgers hadden het recht vette plaatskens voor hunne zonen en begunstelingen te vragen, omdat het volk heden gelijk heeft eene plaats en eene ruime plaats aan den disch der natuur, in het staatsbewind te eischen.
Maar, konden Holland en koning Willem anders handelen dan zij deden? Dat is nog eene vraag. Wij antwoorden: neen!
Wat men ook deed, het moest op eene onderdrukking van het eene volk door het andere uitloopen - en die toestand was onuithoudbaar - of op eene omwenteling in het Noorden of in het Zuiden.
Dat gaan wij bewijzen.
De Belgische burgers en priesters wilden van de staatsbedieningen en budgetten genieten, en in de staatsraden vertegenwoordigd zijn, in evenredigheid van het getal der bevolking, en daartoe hadden zij recht, doch dat kon het Hollandsch gouvernement onmogelijk toestaan, zonder in Holland de grieven te doen geboren worden, die hier bestonden, en gevaar te loopen door zijn eigen volk de kroon te verliezen, waarvan het Belgische volk een stuk heeft afgeslagen.
Het meeste dat het Hollandsch gouvernement aan Belgie kon toestaan, was een gelijk getal vertegenwoordigers in de Kamers, een gelijk getal beambten in het leger, in de magistratuur, in den zeedienst en in andere staatsinrichtingen als Holland er in telde, maar dan nog waren de Belgen gefopt, want zij waren omtrent een millioen sterker in getal dan de Hollanders.
Het minste dat de Belgen konden eischen, was niet een
| |
| |
gelijk getal vertegenwoordigers en beambten als de Hollanders, maar zulk een getal in evenredigheid der beide bevolkingen. En daarin kon het Hollandsch gouvernement onmogelijk toestemmen, want dat was ziendelings aan zijnen eigenen ondergang, aan zijne langzame doch zekere overweldiging door het Belgisch element medewerken. Dit vooruitzicht werd gevreesd en door de Hollanders, uit hun standpunt gezien, met recht afgeweerd, omdat de Hollanders, die altijd meester waren geweest van hunnen bodem en hunner regeering, dien bodem en die regeering, zonder slag of stoot, zonder er zich te kunnen tegen verzetten, moesten zien innemen door een vreemd element, van wien zij niet de overheersching, maar de onderwerping hadden gewenscht en betracht.
Noch politieke kunstgrepen, noch geweld, noch vervolgingen, konden de tegen elkander strijdende toestanden doen verdwijnen, tenzij eene overeenkomst tusschen de bezittende standen der beide volkeren, die onmogelijk was, omdat zij op de onderwerping van een hunner moest uitloopen.
De Belgische burgers en priesters verdedigden hunne rechten, de Hollandsche burgers en priesters verdedigden hun bestaan. De beide volkeren hadden eene te verschillende loopbaan doorloopen, hunne bezittende standen een te verschillend oordeel over den toestand waarin zij waren gebracht, om gemakkelijk overeen te komen.
De zucht, de behoefte tot verbroedering der volkeren konden niet bestaan, weinig jaren na de Fransche omwenteling, die de standen, de menschen tegen elkander met woede had geworpen; neen, zij konden niet bestaan, eenige dagen na
| |
| |
den val van Napoleon, die door zijne oorlogen, overwinningen en vernederende opgedrongen verdragen, den nationalen trots van alle volkeren - ongelukkiglijk nog groot - gekwetst, hun nationalen haat nog meer aangevuurd had, en die slechts was gevallen, door het ontwaken van dit nationaal gevoel, dat maar in schijn was gesmoord, door de in alle landen gezongen doch ras gesmoorde Marseillaise, door de leuze: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, en door het naar willekeur vormen en vernietigen van tronen door Napoleon.
Voor de schoone zaak der verbroedering aller volkeren is ééne omwenteling niet genoeg; daarvoor moeten zij nog allen hunne opvoeding maken.
Voegt daarbij de zeer hooge ontwikkeling waartoe de nijverheid onzes lands was geroepen, door de rijke mijnstoffen van allerlei aard in zijnen grond verborgen; de mededinging die de Hollandsche zeehaven van Antwerpen hadden te vreezen, en men zal zich een denkbeeld kunnen vormen, over de al of niet mogelijkheid eener vriendelijke overeenkomst.
Alles, de levens der beide volkeren, de jongste gebeurtenissen, de nijverheid, de zeevaartinrichtingen, de behoeften der burgers schenen zich tegen die overeenkomst te verzetten, die nogthans wonderen zou hebben volbracht voor de kapitalisten.
Het Hollandsch gouvernement bevondt zich dus tusschen twee vuren: of te wel, het Hollandsch element de bovenhand geven en in Belgie de ergste grieven verwekken, den opstand voeden en recht van bestaan geven, of te wel, de eischen der Belgen in alles bevredigen en de klachten en
| |
| |
grieven van hier naar de monden van Schelde, Maas en Rijn verplaatsen.
Het is meer dan verstaanbaar dat de Hollandsche koning dit laatste besluit niet nam, en zich steunde en bleef steunen op de Hollandsche natie, waarin hij was geboren, aan wien hij gehecht was door de geschiedenis van zijnen stam, door de zeden, de taal, den geest en de traditie. Dat kan hem niemand ten kwade duiden, want het valt sterk te betwijfelen, of hij in Belgie, met bevrediging van alle grieven, ooit zijne kroon zoo sterk als in Holland hadde kunnen vestigen.
Regeerende met de onderdrukking van het Belgisch element als doel, was het Hollandsch gouvernement wel gedwongen te beletten dat zijn regeeringssysteem werd aangevallen, de schrijvers die het dierven beknibbelen te vervolgen, en de vrijheid der drukpers en van het woord in te krempen.
Het inkorten dier vrijheden - waartoe het gouvernement, om zijn bestaan te verdedigen, verplicht was, even als het Duitsche rijk in 1878, tot het maken eener socialistenwet - en het niet doen verdwijnen der grieven, verbitterden nog meer de gemoederen.
Onder de miskenden en vervolgden behoorende, ook hunne stem gesmoord ziende, waren de katholieken wel gedwongen voor de vrijheid van geweten en van het woord te ijveren, waartegen zij zich altijd hardnekkig hadden verzet. De katholieken ondersteunden de liberalen, en deze laatsten, om de samensmelting volledig te maken, streden voor vrijheid van onderwijs.
En het Hollandsch gouvernement, door de omstandigheden, door den strijd om zijn bestaan, tot dwangmiddelen en
| |
| |
vervolgingen gedwongen zijnde, had dit als natuurlijk feit, de vereeniging van liberalen, katholieken, republikeinen en demokraten, in één woord, van al de ontevredenen voor gevolg; samensmelting, die onontbeerlijk was om den zege van het Belgisch element te bewerken.
En alzoo beheerschten de omstandigheden alleen de gebeurtenissen en dreven zij de partijen tot hetgeen met haar voorviel, de eene tot den val, de andere tot den zege.
Het is zoo waar, dat de omstandigheden de partijen, ondanks zich zelven, hebben beheerscht en vooruitgestuwd, dat eenige maanden vóór de verjaging der Hollanders, alle partijen, zoowel katholieken als liberalen - eenige republiekeinen uitgezonderd - hun best deden om hunne verkleefdheid aan den troon, aan den koning te betuigen, en niet ophielden te herhalen, dat het de beste der koningen was, die de slechtsten der ministers had.
Ja, zoo schreven de Belgische bladen, en korten tijd nadien hadde men wellicht, nog vóór het uitbreken van den opstand, den kroonprins Frederik te Brussel om het leven gebracht, ware hij niet bij tijds uit de hoofdstad ontvlucht.
Zoo gaat het in alle omwentelingen. Men begint te klagen, te morren, zijne grieven bloot te leggen, de regeerders veinzen de klachten niet te hooren of versmaden ze; de partijen en de gemoederen verbitteren, de toestanden worden meer en meer gespannen en dan wordt men naar uitersten gedreven waarvoor men niet meer terugdeinzen kan, zelfs als men zulks nog doen wilde. Men weet heel wel om welke reden het morren begint, maar men kan nooit voorspellen met welke feiten de omwenteling eindigen zal.
Zulks was ook het geval met de Engelsche en Fransche
| |
| |
revolutiën. Wie had durven voorzeggen dat de weigering van eene belasting op het zout te betalen op de onthoofding van Karel I, en de bijeenroeping der Generale Staten op de halsrechting van Lodewijk XVI zouden uitgeloopen zijn?
Wij durven zeggen, zonder vrees van tegengesproken te worden, dat onder de vier honderd duizend personen, die de verzoekschriften aan het Hollandsch gouvernement gericht, onderteekenden, er geen 25 waren die eenig vooruitzicht hadden van de gevolgen, welke eene dusdanige beweging na zich moest slepen, en het getal niet grooter was van hen, die van den beginne af, voor radikale scheiding van Holland en Belgie, voor de onherroepelijke verval-verklaring der Oranje's en voor de republiek streden.
En nogthans is de omwenteling uitgebroken, hebben allen er aan medegeholpen, allen haar uitbarsten toegejuicht, alhoewel de meerderheid hunner blijken hadden gegeven het verkeerde te willen.
Waf zou er gebeurd zijn hadde de meerderheid der bevolking van beide landen geweten wat er voorvallen ging? Het antwoord valt in het domein der waarzeggers.
Heeft de omwenteling goed of kwaad gedaan?
Zij heeft goed gedaan voor de groote burgers, wiens wenschen zij ten volle heeft bevredigd, want Belgie mag als het luilekkerland dier burgers gerekend worden; zij deed goed aan de priesters, voor wie zij den weg opende tot die rijkdommen en heerschappij, welke wij haar heden nog zien bezitten, en aan wie zij de staatsmacht gedurende meer dan een kwart eeuw en de oppermacht in het onderwijs gedurende eene halve eeuw schonk.
Aan het volk heeft zij geen enkel voordeel gebracht.
| |
| |
Zij stichtte veel, oneindig veel kwaad. Zij kostte het leven aan 4 tot 5,000 Belgen, aan even zoo veel Hollanders, zij bracht haat tusschen twee volkeren, wiens belang in beider vereeniging lag besloten; zij riep een koning te meer in het leven, verarmde daardoor het land en stremde de propagande voor de republiekeinsche gedachten; zij doodde het groot worden van Gent en belemmerde de Belgische nijverheid, in zooverre, dat zij haar de onbelaste markt van Holland en zijner koloniën ontnam, die dan te samen wel vijf-en-twintig millioen bewoners telden; zij verarmde de beide landen met de som die twee besturen en twee hoven meer dan één bestuur en één koning vereischen; zij vernietigde op eens de hooge vlucht die de Belgische nijverheid en de Hollandsche handel hadden kunnen nemen.
Die omwenteling heeft veel strijd, veel bloed gekost; zij ontstond voor meer vrijheid, voor meer onafhankelijkheid, en het vrij en onafhankelijk gevochten Belgie, is minder vrij, minder beschermend voor de werkende bevolking, minder onafhankelijk tegenover de Europeesche Staten dan Holland.
De vrijheden van drukpers, van vereeniging, enz., in Holland, zijn minder aan policieknoeierijen onderworpen dan bij ons; daar is eene wet op den kinderarbeid en bij ons niet. Zonder de omwenteling en hare slechte gevolgen, zouden wij heden, op het terrein der politieke rechten, hooger staan dan thans, als Staat waarlijk vrij en onafhankelijk, op het terrein van handel en nijverheid grooter zijn.
De omwenteling van 1830 heeft aan ons en aan Holland nadeel, aan Engeland voordeel gedaan en den geheimen wensch der groote mogendheden vervuld.
De heer Theodoor Juste, de gekende geschiedschrijver, de
| |
| |
vleier der koningen, de uitwasscher hunner misdaden, spreekt in zijne Geschiedenis der Omwenteling van 1830, van Fransche republiekeinen, ophitsers onzes volks; in de minste beweging vindt hij hunne werkingen en mannen, - wil men dien hoveling gelooven, nooit heeft een volk zelf zijne omwenteling bewerkt; heden is het weder hetzelfde liedje betreffende de ophitsingen der Ieren door Amerikaansche agenten - maar hij zwijgt van de Engelsche agenten, van de Engelsche diplomaten, die met onze koning de schandelijkste misdaad beraam en uitgevoerd hebben, die ooit denkelijk was. Daar zwijgt hij van, alhoewel hij er niet onkundig kan van zijn.
Wij echter zullen in ons werk licht over die afschuwelijke daad werpen en onze lezers zullen kunnen oordeelen of wij in Leopold I waarlijk den wijsten, den eerlijksten, den vaderlijksten aller koningen hebben gehad, zooals zijne hovelingen hem ons steeds afschilderden.
Wij bidden echter onze lezers goed in acht te nemen, dat telkenmale wij in de Inleiding van ‘Belgie’ spraken, wij den tegenwoordigen zakentoestand, met den bezittenden stand aan het hoofd, bedoelden, en geenszins het werkende volk, de loonslaven.
De omwenteling van 1830 heeft heel weinig invloed op hun lot gehad. De Belgische en Hollandsche loonslaven hebben die omwenteling noch te roemen, noch te vloeken. Waren de twee landen bij elkander gebleven in plaats van gescheiden te worden, de werklieden der beide streken zouden thans ook loonslaven zijn en verdrukt worden.
Belgie en Holland werden vaneen gerukt, de verschillende
| |
[pagina XVIII]
[p. XVIII] | |
Staten van Duitschland werden tot éénen bond samengesmolten, één koninkrijk Italie werd gevormd van verscheidene konink- en prinsdommen, en ondanks die politieke omwentelingen, in hunne gevolgen zoo erg van elkander verschillende, is in alle die landen de toestand van den loonslaaf dezelfde en voelt hij overal de behoefte zich in eene afzonderlijke partij te vormen, zich over gansch de wereld met zijne gelijken te vereenigen en zich overal meester te maken van de politieke macht, om ontslagen te worden van het ekonomiek en politiek juk des bezittenden stands.
Al die gebeurtenissen en de omwenteling van 1830 in eerste lijn, hebben bewezen dat enkel politieke omkeeringen hoegenaamd geen invloed hebben op het stoffelijk leven der menschen, hetwelk den grondsteen is van het lot der volkeren.
Integendeel hebben de gebeurtenissen van 1830, op onloochenbare wijze komen aantoonen, dat de stoffelijke toestand en behoeften der burgers en priesters de politieke revolutie hebben veroorzaakt, even als de honger en de behoeften der loonslaven, eene maatschappelijke omwenteling, dus ook eene politieke hervorming der verschillende Staten zal doen ontstaan.
Dit is de geschiedkundige gevolgtrekking die men uit den strijd van 1830 putten kan, en welke hen komt logenstraffen, die beweren dat politieke omwentelingen invloed op het lot der volkeren uitoefenen.
Wat men er ook van zegge, het zijn de zuivere materieele behoeften van het menschelijk leven, die op alles invloed hebben, en die moeten in het oog gehouden en bevredigd worden.
| |
| |
Dat de burgerij zien in acht neme. Hare zucht naar meer genot heeft haar naar de omwenteling gedreven, dezelfde zucht naar meer genot en macht zal het volk insgelijks naar den opstand stuwen. En wat recht was tegenover Holland zal recht zijn tegenover de burgerij, en kon Holland den zege der Belgen niet beletten, zij zal de triomf der loonslaven niet verhinderen. De toekomst is aan hun.
Die Inleiding is wellicht wat lang, doch wij achtten ze aldus noodig.
En thans, voorwaarts aan het eigenlijke werk.
de schrijver.
|
|