Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdVollenhove, J.Vollenhove, Joannes * 2 juni 1631 (o.s.) Vollenhove; † 14 maart 1708 (n.s.) Den Haag, predikant, dichter, taalkundige.
Vollenhove, wiens vader jurist was en tot de magistraat van Vollenhove behoorde, heeft aan de hogescholen van Utrecht en Groningen theologie gestudeerd. In 1654 is hij predikant geworden van de Nederduits Gereformeerde Kerk in het Drentse Vledder, in 1655 in Zwolle, in 1665 in Den Haag waar hij in 1705 met emeritaat is gegaan. Verzamelde gedichten verschenen onder de titels Poëzy in 1685/1686 (Rentier 1995) en Kruistriomf en gezangen (1750), terwijl uiteindelijk negentien van zijn preken onder de titel De heerlykheit der rechtvaardigen werden uitgegeven (1723). Verscheidene gedichten werden separaat gedrukt en een aantal van de preken uit de bundel van 1723 had al eerder het licht gezien. Andere poëzie is in handschrift bewaard gebleven (o.a. UB Leiden, sign. Ltk 1644), evenals de meeste van zijn honderden preken (Dibbets 2002). Als dichter staat Vollenhove bekend als een epigoon, van Constantijn Huygens en Joost van den Vondel vooral. Al in zijn vroegste gedrukte gedicht, dat hij geschreven heeft als leerling van de Latijnse school van Kampen en dat onder de titel Danck-segging ende gebedt voor ende om de vrede der christenheydt is verschenen (1648), is de grote invloed van Huygens aangewezen (Strengholt 1976: 144-151), en ook Vondel klinkt in zijn oorspronkelijk werk en in zijn vertalingen vele malen helder door (zie bij voorbeeld Dibbets 1999: 21-23 en 2001: 294-302). Een deel van zijn correspondentie is in de familie bijeen gebleven tot 1894; toen viel deze collectie uiteen. In een aantal brieven hebben correspondenten (onder wie Geeraerdt Brandt, David van Hoogstraten, Arnold Moonen, Jacobus Nylöe) Vollenhove over taalkundige kwesties, o.a. met betrekking tot de spelling, geconsulteerd. Zo heeft Nylöe in de tweede druk van zijn Aanleiding tot de Nederduitsche taal (1707) veel wijzigingen ten opzichte van de eerste druk van zijn boekje (1703) aangebracht op grond van Vollenhoves opmerkingen; deze aantekeningen zijn door Vollenhoves zoon Jacob ten behoeve van Nylöe genoteerd in een exemplaar van die eerste uitgave (thans UB Amsterdam, sign. 6 F 1). In de bundel Poëzy heeft Vollenhove ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ opgenomen (pp. 564-577), een leerdicht van 320 regels waarin we vele malen aan Vondel, met name aan diens ‘Aenleidinge ter Nederduitsche dichtkunste’ (1650), worden herinnerd. Het gedicht was nog niet eerder in druk verschenen maar dateert zeker van enkele jaren eerder: Geeraerdt Brandt heeft het in een brief van 28 november 1684 ‘uw Roskam tegens de quaadtduitsch schryvers, spreekers en prekers’ genoemd. ‘Aan de Nederduitsche schryvers’ stelt een aantal concrete taalkundige problemen aan de orde waarmee de taalgebruikers, met name de schrijvers, naar de mening van de auteur, regelmatig werden geconfronteerd: verbuiging en woordgeslacht, pronominale aanduiding, vervoeging, afleiding, woordgebruik en woordvolgorde. Tot ver in de achttiende eeuw hebben Nederlandse schrijvers over taalkundige onderwerpen (o.a. Van Hoogstraten, Nylöe, Moonen) met grote instemming verwezen naar Vollenhoves tekst (Dibbets 1991).
G.R.W. Dibbets | |||||||
Voornaamste geschriften
| |||||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||||
Locatie archiefEr is geen Vollenhove-archief. | |||||||
Locatie brievencollectiesVeel brieven van en aan Vollenhove worden bewaard in de universiteitsbibliotheken te Amsterdam en Leiden en de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. Een uitgave ervan is in voorbereiding. Een groot aantal preken van Vollenhove wordt bewaard in het Gemeente-archief in Den Haag. |
|