Bio- en bibliografisch lexicon van de neerlandistiek
(2004-)–Wim van Anrooij, Ingrid Biesheuvel, Karina van Dalen-Oskam, Jan Noordegraaf– Auteursrechtelijk beschermdPrick, Franciscus Petrus HubertusPrick, Franciscus Petrus Hubertus * 30 januari 1867 Oud-Vroenhoven; † 18 juni 1926 Nijmegen, leraar moderne talen, polyglot en veelzijdig lexicograaf, vooral bekend door zijn bijdragen aan het woordenboekenfonds van uitgever Van Goor. François Prick – zijn dubbele achternaam mat hij zich pas later aan – stamde uit een geslacht van landbouwers en bierbrouwers. Als oudste zoon in een kinderrijk boerengezin mocht hij doorleren aan de Rijkskweekschool te Maastricht, waar hij in 1886 de onderwijsakte verwierf. Als onderwijzer was hij werkzaam te Brussel, Heusden en Haarlem. Zijn belangstelling voor vreemde talen blijkt uit het behalen van de lagere onderwijsakten voor Frans (1886), Duits (1888) en Engels (1891). Met deze bevoegdheden vertrok hij in 1892 naar Oost-Indië, waar hij aanvankelijk betrekkingen vervulde aan particuliere onderwijsinstellingen. Een belangrijk moment in zijn leven was de kennismaking met de latere hoogleraar filosofie G.J.P.J. Bolland (1854-1922), toentertijd nog leraar Engels en Duits aan het Gymnasium Koning Willem III te Batavia. Toen deze in 1896 naar Leiden vertrok, werd Prick op zijn voorspraak in de toen ontstane vacature benoemd. Even eerder was hij op 11 april 1895 in het huwelijk getreden met de ruim acht jaar jongere Jacqueline van Wely (1876-1927). Uit dit huwelijk werden drie zoons geboren en uiteindelijk in 1916 nog een dochter. In 1904 vond de naamsverandering tot Prick van Wely plaats. Prick benutte zijn eerste verlof in 1905 om te Gent bij Prof. H. Logeman (1862-1926) te promoveren op een ongepubliceerd proefschrift getiteld ‘De verschillende middelen ter aanduiding van graad en intensiteit in het Engelsch en het Nederlandsch vergeleken’. Op grond van zijn wetenschappelijke publicaties werd hij in 1910 verkozen tot lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. In 1914 kwam hij opnieuw naar Nederland, waar hij emplooi vond bij uitgever Van Goor. Van 1919 tot 1921 keerde hij kortstondig in zijn leraarsbaan te Batavia terug om zijn pensioenjaren vol te maken. In 1924 werd hij benoemd tot assistent voor het Engels aan de pas opgerichte Katholieke Universiteit te Nijmegen. In juni 1926 bezweek hij aan een ernstige ziekte. | |||||
Wetenschappelijke ontwikkeling en karakteriseringEen belangrijk onderwerp van studie werd het Nederlands zoals hij dat in Indië hoorde gebruiken. Eerste publicaties daarover werden breder uitgewerkt in het Neerlands taal in ’t verre Oosten (1906), dat in Nederland gunstig werd ontvangen en door Jac.van Ginneken geciteerd werd in zijn Handboek der Nederlandsche Taal (1913). Bij de woordenschat van deze taalvariant zocht hij ook de equivalenten in het Duits, Frans en Engels. Een eerste proeve van deze lexicografische arbeid verscheen in 1903 als Indische woorden en hunne equivalenten in de moderne talen. In 1910 zag een laatste zeer sterk uitgebreide versie het licht onder de pretentieuze titel Viertalig aanvullend Hulpwoordenboek voor Groot-Nederland. Toegevoegd was een door Prof. H. Kern herzien etymologisch aanhangsel. Al eerder had hij de aandacht in Nederland op zich gevestigd door zijn uitgebreid commentaar in het tijdschrift Taal en Letteren bij de afleveringen van F.A. Stoetts Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden (1901). Zijn aantekeningen werden door Stoett voor de tweede druk (1905) dankbaar gebruikt. In 1904 gaf hij in eigen beheer Addenda en Corrigenda uit, aantekeningen bij het door J.B. Wolters uitgegeven deel Engels-Nederlands (uitgave 1902) van de hand van K. ten Bruggencate (1849-1922). Plannen om Prick te betrekken bij het lexicografisch werk van J.B. Wolters leden uiteindelijk schipbreuk. Debet daaraan waren waarschijnlijk mede de denigrerende en aanmatigende uitlatingen over Ten Bruggencates woordenboek die Prick in de openbaarheid bracht. Nadat Prick in 1914 in Nederland was gearriveerd, gebruikte uitgever Van Goor Pricks kennis en expertise om zijn reeks Kramers’ woordenboeken zodanig op te waarderen, dat hij met vertrouwen de concurrentiestrijd met J.B. Wolters kon aangaan. Prick leverde allereerst een substantiële bijdrage aan de op stapel staande zevende druk (1915) van Kramers’ Duitsch Woordenboek. In alle ernst ging hij bezig met Kramers’ Engelsch Woordenboek, waarvan de achtste druk (1917-1919) ten opzichte van de voorgaande in omvang werd verdubbeld. Een verdere uitbreiding van dit werk verscheen in 1923 als Engelsch Handwoordenboek. De vervolgens uitgebrachte tiende druk (1926) van Kramers’ Engelsch Woordenboek was daarvan een gereduceerde versie. In 1923 en 1925 publiceerde hij bewerkingen van de 2 delen van het Fransch Handwoordenboek. De daarnaast door hem nog voorbereide gereduceerde versie verscheen als elfde druk van Kramers’ Fransch Woordenboek in 1927, een jaar na zijn vroegtijdig overlijden. Tot slot bewerkte hij de vijftiende (1917), zestiende (1919) en zeventiende (1926) druk van Kramers’ Woordentolk, Van Goors goedlopend vreemdewoordenboekje. | |||||
InvloedBinnen het woordenboekenfonds van Van Goor vestigde Prick de standaard. Zijn uitgangspunten waren dat in tweetalige woordenboeken geen benaderende omschrijvingen moeten worden gegeven maar exacte equivalenten, waarbij de twee helften van het tweetalig woordenboek onderling optimaal op elkaar afgestemd dienden te zijn. Zijn eigen maatstaf volgend, wees hij op onjuistheden en slordigheden in andermans werk. De scherpe toon van zijn kritiek bracht hem in conflict met Ten Bruggencate en Van der Wal, de auteurs van Wolters’ Woordenboek Engelsch en ook met C.R.C. Herckenrath, de auteur van Wolters’ Woordenboek Fransch. Met vele anderen, zoals de woordenboekauteurs K.R. Gallas, en I. van Gelderen, als ook de anglisten A.E.H. Swaen en R.W. Zandvoort had hij volstrekt normaal wetenschappelijk contact. In Engeland bezocht hij geregeld H.W. Fowler, de auteur van de befaamde Concise Oxford Dictionary, die hem in het voorwoord van de tweede druk bedankte voor zijn deskundige opmerkingen. Zijn kennis van de Indische woorden werd te pas gebracht in de zesde druk (1907) van Koenens Verklarend Handwoordenboek en de vijfde druk (1914) van de Grote Van Dale.
Jan Posthumus | |||||
Voornaamste geschriftenDeze zijn in bovenstaande tekst genoemd. | |||||
Belangrijkste secundaire literatuur
| |||||
Locatie archiefEr is geen Prick van Wely-archief. De copieboeken met de uitgaande correspondentie van Uitgeverij Van Goor over deze periode worden bewaard in het Streekarchief Hollands Midden te Gouda. | |||||
Locatie brievencollectiesTwintig brieven en briefkaarten aan F. Buitenrust Hettema bevinden zich in Tresoar, Leeuwarden. Een gering aantal brieven aan Bolland en De Vreese bevindt zich in de UB van Leiden. De inhoud is, voorzover relevant, verwerkt in de artikelen van Posthumus. |
|