Ontwikkeling en karakterisering
In het door haar samengestelde woordenboek, De Schat der Nederduitsche Wortel-woorden uit 1741, wordt door de uitgever aangekondigd dat er nog meer boeken van Corleva ‘toezigtelyk tot de volmaaktheit der Taalen’ ter perse zijn. Dat waren onder meer een Schat der Fransche Wortel-Woorden, een Fransche Letter-konst en een Nieuwe Nederduitsche Spraakkonst. Verder had ze een Nederlands rijmwoordenboek samengesteld en de ‘geheele philosophie’ van de Rotterdamse filosoof Pieter Bayle (1647-1706) uit het Frans en Latijn vertaald. De genoemde werken zijn geen van alle verschenen.
In 1740 publiceerde Corleva de Algemeene en geredeneerde spraakkonst. Het is een vertaling van een Amsterdamse editie uit 1703 van de tweede druk van de Grammaire van Port-Royal (1664). De vertaling is niet feilloos te noemen. Corleva's aangekondigde Franse en Nederlandse grammatica's waren op de leest van de algemene spraakkunst geschoeid, een didactisch model dat ook door haar Franse voorgangers werd gebruikt.
Een jaar later, in 1741, verscheen De Schat der Nederduitsche Wortel-woorden, een omvangrijk Nederlands-Frans woordenboek, dat ook een Franse ondertitel meekreeg: Le Trésor des Mots Originaux, De la Langue Flamande. De doelgroep bestond uit Nederlanders die Frans wilden begrijpen en ‘Franschen welken onze Taal willen leren’. Wat betreft het lexicale materiaal blijkt Corleva veel verschuldigd aan voorgangers als François Halma (1653-1722) en Pierre Marin (ca. 1677-1718). Een woord als ‘vrouwenschennis’ bijvoorbeeld, waarvan wel gezegd is dat het door Corleva als eerste werd geboekstaafd, is ook in Halma's Woordenboek der Nederduitsche en Fransche Taalen (1710) te vinden.
Vernieuwend is, volgens Corleva, haar aanpak. Allereerst zijn de betekenissen van de Franse woorden beknopt weergegeven - andere woordenboeken waren naar haar mening op dit punt te overladen. Maar van meer belang vond zij dat alle ‘Grond- of Wortel-Woorden’ van het Nederlands er in kapitaal staan aangegeven. Ze zijn ook achterin afgedrukt als ‘Verzameling van alle de Nederduitsche Wortel-woorden van welke alle de andere woorden zoo wel de afkomstige als de t'zamengestelde, afvloeijen’ (p. 737). Er zijn volgens Corleva zo'n 3500 primitieven in het Nederlands en aangezien alle andere woorden op basis daarvan
worden gevormd, kan de men de ‘gantsche Nederduitsche Taal’ eenvoudig leren met behulp van dit beperkte aantal woorden. Niet voor niets heeft ze het over de ‘Lichtheit dezer Leere die wy voorstellen’. Corleva meent dat deze aanpak geheel nieuw was waar het een Nederlandse woordenboek betrof. Ze geeft aan dat ze de methode volgde die eerder toegepast is door de Leidse rector Cornelius Schrevelius (1608-1664 in zijn Lexicon Manuale Graeco-Latinum et Latino-Graecum (1654), een bekend werk dat vele herdrukken heeft gekend.
De Schat is opgedragen aan Balthasar Huydecoper. Corleva was geïnspireerd geraakt door de kritische opmerkingen over het achttiende-eeuwse taalgebruik die hij had gemaakt in de inleiding bij zijn toneelstuk Achilles (1719). Daarom verzocht ze hem om commentaar op haar eigen werk, maar van de gevraagde kanttekeningen is vermoedelijk niets gekomen. In haar eigen inleiding benadrukt Corleva de noodzaak om een grondige kennis te hebben van de beginselen van de taal waarin men schrijft. Haar contacten met Huydecoper laten zien dat zij veel belang hechtte aan taalcultuur, en dat lijkt een belangrijke beweegreden geweest te zijn voor haar taalkundige en lexicografische werkzaamheden.