De historische ervaring
(1993)–Frank Ankersmit– Auteursrechtelijk beschermdZien, horen en voelenHiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn speurtocht naar de historische ervaring, een speurtocht die ons vanaf de hermeneutiek, via de door verschillende historici geboden fenomenologie van de historische ervaring, via een ‘simulatie’ van de historische ervaring met behulp van Guardi's schilderij, leidde naar een bespreking van het kantiaans sublieme en de inzichten in de aard van de historische ervaring, die wij aan Aristoteles' Over de ziel konden ontlenen. En inderdaad bleek Aristoteles' uiteenzetting over de ervaring van de werkelijkheid door het tastzintuig de belangrijkste aspecten van de psychologie van de historische ervaring te kunnen verhelderen. Ik denk aan de directheid en de onmiddellijkheid van de historische ervaring, het episodische en gedecontextualiseerde karakter ervan (waarin de historische ervaring tegenover de hermeneutische ‘Erlebnis’ staat), het moment van de zelfervaring en hiermee samenhangend het vermogen van de historische ervaring tot historische ‘Bildung’, tot een kleine, lokale ‘alloioosis’ van het historische subject. Het is wel ironisch dat het eindpunt van deze speurtocht moest liggen bij deze eerste in de geschiedenis van het westerse denken ontwikkelde theorie over de ervaring. Inderdaad was deze beweging van Kants notie van het sublieme naar Aristoteles een beweging tegen de loop van de geschiedenis in. Maar, zoals Foucault in zijn befaamde opstel over de genealogische methode schreef, soms is het beter om de weg van de geschiedenis in omgekeerde richting af te leggen.Ga naar voetnoot85 Volgen we de loop van de geschiedenis, de beweging van het historische proces zelf, dan zijn we al te snel geneigd het oudere te vergeten en in het licht van het latere als onvruchtbaar of onjuist te bestempelen. Daarentegen | |
[pagina 49]
| |
stelde de gang van Kant naar Aristoteles ons in staat om het waardevolle in het kantiaanse sublieme te bewaren en te verdisconteren in een op Aristoteles gebaseerde verantwoording van de historische ervaring. Juist in de intellectuele geschiedenis is de genealogische methode doorgaans de meest vruchtbare benadering. In geen ander onderdeel van de geschiedenis heeft de historische ontwikkeling zozeer het karakter van een marginalisering van het oude door het nieuwe, het vervangen van een ouder inzicht door een lege, ‘gedoemde’ plek. Het weer ongedaan maken van deze marginalisering, het herontdekken van het interessante op de plaats waar de voortgang van het intellectuele debat juist een leegte wenste te zien, behoort tot de belangrijkste en zeker tot de meest zinvolle doelstellingen van de intellectuele geschiedenis. Voor dit opnieuw volschrijven van de marges van het historische verhaal is de genealogische methode de meest aangewezen weg. Waar Aristoteles ons bovenal opmerkzaam op maakte is de noodzaak om niet langer (op een transcendentalistische wijze) over de ervaring en kennis te theoretiseren zonder deze beide nauw te relateren aan het functioneren van de verschillende zintuigen waardoor de ervaring en kennis tot stand kunnen komen. En dat geldt zeker niet alleen voor de historische ervaring. De beide andere belangrijkste elementen van de historische kennisvorming verraden evenzeer hun schatplichtigheid aan de zintuigen en aan de voor hen specifieke vorm van zintuiglijke ervaring. Ten eerste, de historische tekst, het historische verhaal, waarin de historische beeldvorming tot stand komt en waarbinnen wij het verleden ordenen, systematiseren en hiërarchiseren, domesticerenGa naar voetnoot86 en binnen onze intellectuele macht of greep krijgen, laat zich verstaan met behulp van de metafoor van het oog en van het zien. Hier ligt de oorsprong van alle optische en visuele metaforen die we in zo grote getale in de geschiedtheorie sinds de oudheid aantreffen. In de tweede plaats, al onze historische kennis wordt opgebouwd en krijgt zijn vorm binnen het historische debat, in de discussie die historici onderling over het verleden voeren. Zo min als Wittgenstein een privé-taal voor mogelijk hield, zo weinig bestaan er geïsoleerde privé-inzichten in het verleden.Ga naar voetnoot87 Meer dan enige andere discipline is de geschiedbeoefening een ‘sociale’ discipline. En in dit debat, in dit naar elkaar luisteren (waarvoor vooral de hermeneutiek aandacht heeft), kondigt zich de metafoor van het horen aan. Anders dan de optische metafoor, die steeds een meesterschap over het verleden suggereert, noopt de auditieve metafoor van hermeneutiek en historisme tot een erkenning van de beperktheid en de relativiteit van alle historisch inzicht. Maar noch de optische, noch de auditieve metafoor laten ruimte voor de mogelijkheid van een direct en onmiddellijk contact met het verleden zoals we dat ondergaan in de historische ervaring. En hier presenteert het verleden zich aan het historische tastzintuig. | |
[pagina 50]
| |
Zonder deze laatste zou het kenobject van de historicus voorgoed in nevelen gehuld blijven. Beschikten we slechts over beeldvorming en historisch debat dan kenden wij het verleden onvolkomen, maar door de historische ervaring zullen wij het volkomen kennen, omdat het verleden ons in de zelfervaring is gegeven. Zo blijven dan: beeldvorming, debat en historische ervaring! deze drie, maar de meeste van deze is de historische ervaring. |
|