IX
Holle maag, een open hart: met vlag en wimpel stroom ik
het station uit, kaats internationaal het Damrak over
naar de Dam en wordt geradikaliseerd door een politiestok.
Schoonheid haar gezicht verbrand - een krant over die kop,
neuk de waarheid en zie: je wordt vervoerd door nieuwe ogen.
Dode vaders uit de tram gegooid, zweer je nieuwe levens
samen in cafés, de burgemeester ingesproken met een steen,
kommissarissen bezet en nu dat klotebeeld, ‘van erts
tot arend’ - ammehoela, b-52 zal je bedoelen
want die geest heeft ons ontbladerd, daarom: horizontaal,
de ernst, de lange mars maar ook de bloembak van ons leven.
Begint de stencilinkt te stinken in zijn hoofd - hij ziet
de laatste rellen uit een rondvaartboot, zijn dochtertje op schoot,
Cuba in de cel, blote voeten harde schoenen dragen, halt!
De laatste denker valt als door zijn hoofd zijn eigen mars
nog moet beginnen. Het geoudehoer van Reve morst
over tafel biertje lulligheid en in de puinhopen
van de verbeelding voelen wij ons thuis. It's allright, ma,
it's life and life only, maar nog steeds niet aardig en liefdadig,
geen vereenvaudeging maar de strukturen, ja bestel nog wat.
Wij groeien bij elkaar. Ons hart zit links, de wereld rechts.
Vriendschap gaat gearmd de nacht in, lacht zich doder in een lied:
‘Ons hart is klein, de wereld is zo groot, hoezee!’ Maar
hee,
wie jankt daar, softie, wat een nonsens, hier die girokaart.
Zal ik je helpen ekonomisch te herstellen tot een leuker
leven. Houd je zakken open maar je oren goed gevuld.
Naar de kapper en een das, jij wordt een funktie van je funktie
(o jongetje, o bloesemtak, o duifje hout per struik verward).
Vriendschap trekt zijn jasje recht en stopt hem wat intiems toe
voor onderweg en zwaait hem na en pleegt terstond verraad:
ik bel je gauw of kom eens langs, dan gaan we lekker zuipen.
Gaat ie, naar een nieuwe koördinaat en denkt: ben je wie je kent,
maar het went niet, wie je achterliet en dat je achter werd gelaten.
|
|