| |
| |
| |
De Borms-triomf! Ik word weer... Sekretaris Een tochtje... dat 15 jaar duurde
In spanning zag ik uit naar 9 December en als die memorabele dag eindelijk verscheen, werd in onzen huiskring aarzelend teruggedacht aan wat ‘La Libre Belgique’ geschreven had: ‘Indien Borms nu toch eens 40.000 stemmen behaalde!’ - Niet mogelijk! Ge kunt nooit weten!... Zoo hoopten wij, zoo vreesden wij...
De nacht van Zondag op Maandag was voorwaar niet een van mijn kalmsten! Hoe snakte ik naar het ‘Maandag Ochtendblad’ dat in de Rotterdamsche straten rond 7.30 u. wordt rondgevent.
Op weg naar mijn kantoor, stapte wijdbeens, eenige tientallen meters voor mij, een toeterend dagbladverkooper: ik holde hem achterna. God, wat liep die vent snel: eindelijk had ik hem te pakken... Vlug de krant opengeslagen. Eerste uitslagen: Borms ruim 22.000 stemmen, Baelde 15.000.
Nog eens herlezen, waarachtig het stond er.
Dat beloofde een reuzenmeerderheid te worden.
Die dag duurde eene eeuw. Bij mijne thuiskomst 's avonds komt mijne vrouw mij tegemoet met het ‘Rotterdamsch Nieuwsblad’ - Borms 60.000 stemmen! Triomf!
Den volgenden morgen stak onze brievenbus vol Vlaamsche kranten en brieven van vrienden uit Antwerpen. Het was één lange jubelkreet!...
De einduitslag bracht 83.058 stemmen voor Borms - 44.410 voor Baelde; daarbij nog 58.052 ongeldige en witte briefjes, waaruit bleek, dat honderden en honderden door op hun stembrief uitroepingen als ‘Leve Borms’ ‘Amnestie’, te schrijven, deze wel ongeldig hadden gemaakt, maar toch voor de Vl. Nationale gedachte hadden willen getuigen.
Al de kantons hadden een flinke meerderheid aan Borms gebracht, maar ook de Stad Antwerpen, wees met ruim 8000 stemmen meerderheid, Baelde af!
‘De Morgenpost’ schreef: ‘wat in Antwerpen gebeurd is, zou het geval geweest zijn in al de Arrondissementen van het Vlaamsche land’.
| |
| |
Zelfs ‘La Métropole’ was van dezelfde meening, waar zij toen drukte:
Wij zijn geneigd te gelooven dat eenzelfde verkiezing, met dezelfde uitzonderlijke omstandigheden, in gelijk welk arrondissement in Vlaanderen - behalve misschien te Gent, en dan nog, - eenzelfde resultaat zou gegeven hebben.
Potsierlijk als altijd was ‘De Nieuwe Gazet’. De renegaat Rip, die zijn kandidaat Baelde op alle manieren in de lucht had gestoken en geschreven had, dat elke blanko stem, er eene halve zou zijn voor den verrader Borm's, kwam nu voor den dag met een rekeningetje om te bewijzen dat... de 52.000 witte briefjes moesten aanzien worden als tegen Borms, en Baelde dus zegepraalde met 13.000 stemmen.
De ‘Neptune’ bekende op 10 December:
De kiezing is het resultaat van een referendum in het arrondissement Antwerpen, voordeelig aan Amnestie.
maar nam 's anderdaags het goocheltoertje van Rip over...
‘Het Handelsblad’ weeklaagde: Daar staan we schoon tegenover het buitenland, daags voor de tentoonstelling van 1930. En daar staan we schoon tegenover gansch België met onzen gekozene, die méér stemmen haalt dan de katholieken in 1925.
De juiste conclusie werd getrokken door ‘De Volksgazet’:
De verkiezing is een harde slag voor Jaspar; nog een hardere slag voor Janson, minister van Justicie. De meerderheid van het parlement, op eisch van de liberalen, heeft amnestie geweigerd. Het kiezerskorps van Antwerpen, antwoordt daarop met klank: Wij eischen Amnestie!
Dat de fransche pers schuimbekte, hoeft wel geen betoog:
De ‘Nation belge’:
De verrader Borms werd te Antwerpen verkozen met cijfers die verpletterend zijn en voor zichzelf spreken met de brutaliteit van een vuistslag, een vuistslag in 't gelaat van alle Belgen.
De ‘Etoile belge’:
De dag van gister is een dag van rouw en schande voor België. Het was zeker niet om de apotheose van het verraad te verzekeren, dat zooveel dapperen gevallen zijn onder kogels van Borms' bondgenooten.
Daar is beslist iets rot in België.
| |
| |
Komisch in hare onmachtige woede was ‘La Gazette’ waar zij schreef:
Het arrondissement Antwerpen telt juist afgemeten 44.410 Belgen, 83.058 Bochen en 58.052 lafaards. Het ging hier niet, om voor of tegen Baelde te stemmen, maar wel voor of tegen België... Men kan nog van België naar Antwerpen gaan zonder paspoort.
Dit laatste is bedoeld als een ‘latijnsche’ geestigheid.
De bloedarme ‘Matin’ van Antwerpen? bij het bericht dat het ‘Vl. Front’ een straatbetooging inricht om de Borms-triomf te vieren, schrijft:
Antwerpen heeft zich met schande en oneer overdekt. Zoo is de uitspraak van alle eerlijke menschen. Zij veroordeelen eenvoudig de verderfelijke politiek der Van Cauwelaert's en der Huysmansen. België is in rouw: dezen avond zullen de Activisten meester zijn van de straat.
En inderdaad, het krioelde dien avond van ‘oneerlijke’ menschen in Antwerpen's straten. Voor ‘De Nieuwe Gazet’ werd spottend een treurmarsch gespeeld, en de fransche bladen, mitsgaders de ‘Cercle français’ werden getrakteerd op een ‘fluitjesconcert’.
In de wandelgangen van het Parlement hoorde men Jaspar verklaren: ‘Mais, c'est effrayant!’ ('t Is effenaf vreeselijk), waarop Herman Vos snedig antwoordde: ...‘Stel u gerust, Heer Minister, 't is slechts een begin!’
Later lazen wij dan, hoe Borms het heugelijk nieuws had vernomen:
Den avond van 9 December had Herman Vos reeds de uitslagen geseind aan Bertrand, gevangenisbestuurder te Leuven, die anderhalf uur aarzelde alvorens ze aan Borms mede te deelen.
Den volgenden ochtend kreeg onze groote Voorman stapels gelukwenschen en telegrammen, en ook bezoeken, van Mter Van Dieren en van Herman van Puymbrouck, die namens het Antwerpsche Front, bloemen kwam brengen.
Op Zondag 16n December, greep in ‘Majestic’ een triomfmeeting plaats, waar het woord werd gevoerd door den medegekozene Adelfons Henderickx, Mevrouw Maréchal, Mters Borginon en J. Timmermans en door Thomas De Backer en Herman Vos.
Geen twijfel scheen mogelijk, of Borms zou nu dadelijk
| |
| |
vrij gelaten worden, al stond het bij mij vast, dat men hem niet in de Kamer zou dulden.
Voor mijzelven was ik evenzeer overtuigd, dat ik weldra ook een einde zou gesteld zien aan mijne ballingschap. Het vertrek naar Antwerpen zou natuurlijk een boel schikkingen noodig maken. Mijn oudste zonen Oskar en Karel, beide goed geplaatst, zouden te Rotterdam blijven en dus gingen wij uitkijken, om ze op gemeubelde kamers met pension onder dak te brengen, wat naar wensch geschiedde.
Op ons Kerstfeestje, dat wij in de Van Heusdestraat in gezelligen kring en in bijzijn van de familie Van Bulck vierden, kwam de verloofde van mijne dochter Clementina met het verzoek, zijn huwelijk te bepalen nog voor mijn terugkeer naar Antwerpen. Praktisch gesproken, was dat de beste regeling en de echtverbintenis werd dan gesloten, te Rotterdam, op 27 Februari 1929.
Voor 't eerst sedert 1918, beleefden wij een Nieuwjaarsdag die ons opgeruimd van zin de toekomst liet tegemoet blikken.
Nochtans liep alles niet zoo vlot af, als wij 't verwacht hadden. De reactie in Brussel tegen de 9 December-verkiezing teekende zich nog eens echt kleinzielig-belgisch af.
Iedereen had vermoed, dat Borms nog voor Nieuwjaar los zou gelaten worden. Hijzelf, die nochtans zich nooit aan een gemakkelijk optimisme overgaf, had op 10 December woordelijk gezegd: ‘Ik had nimmer durven droomen, dat ik zoo de gevangenis zou verlaten. Ik word er nu toch door ons volk uitgehaald!’
Toch werd, einde December, nog uit Brussel een piket gendarmen - allen Walen - met mitrailjeuzen naar de Leuvensche gevangenis gestuurd, en de Bestuurder gaf aan Borms thans allerhande naamlooze doodsbedreigingen door: het scheen wel een plan van schrikaanjaging, om onzen voorman te doen afzien van zijn plan, om in Vlaanderen te gaan vertoeven.
In ‘De Schelde’ van 30 December verscheen dan een ‘Open Brief’ van Borms om verzet aan te teekenen tegen zijn vasthouding.
Een nieuwe onbehendigheid zou Brussel nog op al de andere stapelen: Baelde, de sierlijk-gebuisde, zou toch in de Kamers zetelen op Borms' ‘ontstolen’ zetel.
Het ‘Vlaamsche Front’ van Antwerpen hing begin Januari een plakbrief uit, om deze miskenning van den volkswil
| |
| |
aan den schandpaal te spijkeren en duidde als het eenigst verlosmiddel uit de belgische verdrukking aan: ‘Zelfbestuur! Vlaanderen aan de Vlamingen!’
Eindelijk, na lang oponthoud in den Senaat, was dan toch het ‘Uitdoovingswetje’ aangenomen en afgekondigd, en op 17 Januari werd Borms in vrijheid gesteld, om half vier 's nachts, na 3630 volle gevangenisdagen. De bestuurder der celgevangenis trachtte hem naar 's Hertogenbosch te loodsen, maar trots alle doodsbedreigingen, bleef Borms helhaftig bij zijn besluit, om naar zijn geliefd Merksem-bij-Antwerpen terug te keeren, te midden van zijn Vlaamsche volk.
De eerste dagen bracht hij daar door, in de woning van zijn schoonbroeder, in de Speelpleinstraat, waar het eene echte ‘begankenis’ werd van vrienden en vereerders. Later nam Borms met zijn gezin intrek in het ruimere huis van zijn trouwen vriend Ceuppens, in de Wuytslei, in afwachting daf de woning in orde zou gebracht zijn, hem door het ‘Bormsfonds’ ter beschikking gesteld.
Eene week na zijne vrijlating zou onzen Voorman reeds een smartelijken slag treffen: op 24 Januari overleed zijn kranige vader op 83- jarigen leeftijd, te St Gillis Brussel. Amper bijtijds kon Borms de oogen van den vereerden Doode toedrukken. Aan zijn beide broeders in ballingschap: Karel, te 's Hertogenbosch; Jan, te Scheveningen, was deze opperste voldoening, helaas, niet gegund.
In vooruitzicht van mijne vestiging te Antwerpen, had ik aan familieleden opdracht gegeven, inlichtingen in te winnen nopens goedkoope woongelegenheid voor mijn gezin van nog 6 personen, en betreffend zijn levensbenoodigdheden.
In afwachting dat ik eene broodwinning zou gevonden hebben kwam het er op aan, de enkele spaarcenten die nog overbleven, zuinig aan te wenden.
Ook aan mijn trouwen vriend, Herman Van Puymbrouck, schreef ik om medewerking in dien zin. Tot mijn onuitsprekelijke vreugde, kwam er al zeer spoedig het antwoord, dat de post van Algemeen Frontsekretaris open was gekomen, en dat de Antwerpsche vrienden, - vooral de Penningmeester, mijn oude makker Julius Boumans, - er prijs op stelden, mij als medewerker op te nemen.
Er was zelfs haast bij, met het oog op de naderende verkiezingen van Mei 1929, die een duchtige propaganda-voorbereiding vergden om uit de gunstige atmosfeer, door de Borms
| |
| |
triomf geschapen, het maximum voor de Frontpartij te halen.
‘Precies een kolfje naar uw hand’ schreven de Sinjoren mij.
‘Het is een strijdpost - kom spoedig.’
In een ware kermis-stemming gingen wij aan het inpakken. Een gedeelte der meubelen kwam te pas voor het jonge paar dat ging trouwen, een ander werd te gelde gemaakt, om verzendingskosten te sparen. Het meest last had ik met mijne 40 kisten boeken, die voorloopig gezonden werden naar de familie Van Bulck te Borgerhout.
Met mijn patroon maakte ik in der minne afspraak, dat ik de betrekking zou verlaten op 1 Maart.
Intusschen werd een grootsche Borms-hulde te Antwerpen voorbereid tegen Zondag 3 Februari. Het stond bij mij vast, dat ik daar, kost wat kost, zou aan deelnemen. Herhaaldelijk ging ik bij het belgisch consulaat te Rotterdam aankloppen voor een paspoort. Het antwoord luidde onveranderlijk: ‘Wij hebben nog geen instructies.’
Het werd mij duidelijk dat die ‘instructies’ slechts na 3 Februari zouden komen, om aldus de bannelingen dien dag ver van Antwerpen weg te houden...
Dan maar een ander middel gezocht!
Ik schreef aan de Antwerpsche vrienden in welke verlegenheid ik mij bevond. Het duurde niet lang of ook hier werd weer raad geschaft. De Heer Joz. Pauwels, stelde zijn prachtige auto-wagen, een Buick met 7 plaatsen, ter beschikking en afgesproken werd, dat ik op Zaterdag namiddag, 2 Februari, te Breda zou afgehaald worden door Heeren Pauwels, Julius Boumans en Arseen Kennes en dat ook vriend Karel Heynderickx uit Den Haag, de reis mee zou maken.
Ik gelukte er in, bij uitzondering, dien Zaterdag-namiddag vrij-af te krijgen en op het gestelde uur, troffen wij ons dus te Breda, voor het station.
Het gaf mij waarlijk een zonderling gevoel, alsdus in dezen luxe-auto, om zoo te zeggen, geruischloos Vlaanderen binnen te glijden...
Nog een kleine hapering deed zich voor. Aan de grens werd bij het tolhuisje volgens de voorschriften, stilgehouden. Er werd ongewoon lang gescharreld met de triptiek-papieren en ik kon een zekere onrust niet van mij afzetten. Ten slotte bleek dat het wagennummer verkeerd getypt stond, - een 3 in
| |
| |
plaats van een 8: nog wat over-en-weer gepraat niet de beambten, en de reis kon verder gaan.
De auto liep prachtig en weldra reden wij over de De Keyserlei naar ‘Malpertuus’. Het eerste wat ik ontwaarde, was een buitengewoon talrijk korps gendarmen, die met zwaren dreuntred de Frankrijklei optrokken: vreesde men dan de feestvreugde bij de Vlamingen 's anderdaags?...
Ik werd in het ‘Algemeen Vlaamsch Huis Malpertuus’ binnengeleid en trof er tot mijn vreugde Herman Van Puymbrouck en Henri Picard.
Er werd mij medegedeeld, dat eene kleine bijeenkomst nog denzelfden avond was belegd, om mij aan de Bestuursleden en trouwe medewerkers van het ‘Front’ voor te stellen.
De tijd die mij nog overbleef, besteedde ik om mijn broeder te gaan opzoeken (die ik in geen zes jaar nog gezien had), en wiens vrouw intusschen, och arme, blind geworden was.
Mijn vrouw's moeder was overleden, zoodat ik nog slechts bij een paar schoenbroeders hoefde aan te wippen en bij de familie van Bulck.
Het was overal een gul wederzien, en toen ik mij om 8 uur, naar ‘Malpertuus’ begaf, scheen het mij wel of ik al dagen terug te Antwerpen vertoefde.
De gezellige bijeenkomst liep bijzonder hartelijk van stapel, alhoewel de ontroering mij dreigde te overweldigen bij het terugzien van al die ouwe-trouwe vrienden: Augusteyns, Henderickx, Melis, Leo Desmet, en nog zoovele anderen.
Er werd aangedrongen opdat ik wat vertellen zou over mijne uitwijking en ik verhaalde dan mijne nog-al avontuurlijke reis van Brussel naar Salzuflen, die de lezer zich nog wel herinneren zal.
Dien nacht genoot ik de gastvrijheid van vriend Boumans.
Den volgenden ochtend om 8 uur waren wij al te been, om aan het Station kennissen af te wachten. Het was nijpend koud, zoo koud als dien memorabelen dag, toen mijne vrouw mij voor 't eerst kwam opzoeken, in December 1918, te Ossendrecht-grens.
De stad was vol beweging van aanrukkende groepen met tallooze Vlaamsche vlaggen.
Het weekblad ‘Ons Vaderland’ was op ruime schaal verspreid geworden en zegde in zijn hoofdartikel: ‘Welkom Bannelingen!’
| |
| |
De 83.000 Bormsstemmen moeten ook U, Vlaamsche bannelingen, hebben geleerd, dat de overwinning slechts een kwestie is van eensgezindheid, - dat het er op aan komt de splijtzwammen te vernietigen van alle confessioneele en anti-confessioneele politiek, die - zij het dan ook in verkapten vorm, - ten grondslag ligt aan het Belgisch partijenstelsel.
Van deze politiek zijt gij, Vlaamsche bannelingen, de slachtoffers geweest.
Treedt in onze rangen, verstevigt onze gelederen, helpt ons! Er is plaats voor U in de leiding, aan het hoofd van de vast-aaneengesloten phalanx.
Weest welkom in ons midden.
Ze klonken mij toe, die woorden, alsof ik gedurende mijne elf jaar ballingschap, geen enkel bitter uurtje had gekend!
Ik zou eenvoudig den draad weer opnemen, waar hij in 1918 afgebroken was en ‘terug in de rangen treden’...
Maar als ik dan de reusachtige Rubenszaal binnentrad, opgepropt met tienduizend juichende Vlamingen, ja toen voelde ik toch dat er wat veranderd was, - veranderd ten goede, - en ik werd dankbaar gestemd jegens het dappere ‘Vlaamsche Front’ dat, trots onverdiende kleineering en tegenwerking, doelbewust zijn gang was gegaan, die geleid had tot de Borms-zege en dezen vorstelijken huldedag, welke als een schitterende weerwraak was op 3 Februari 1918, toen een paar honderdtallen verblinden, de activistische betooging te Antwerpen trachtten in de war te schoppen, en ik de schande beleven moest in de Scheldestad de Leeuwenvaan te zien aanranden.
Heden herstelden de Sinjoren zich schitterend in hunne Flaminganteneer.
En toen, - daar op het podium, verwezenlijkte zich de droom, zoolang in mij rondgedragen: het was mij gegeven Borms te omhelzen - in vrijheid. En daarna, wat een weelde, weer zijn bronzen stem door de zaal te hooren galmen zooals in den Activistentijd.
In een feestroes verliep de geweldige meeting. Dan, te midden een optocht van 15.000 betoogers en toegejuicht door minstens 25.000 sympathiseerenden langsheen den weg geschaard, schreed Borms door Antwerpen's straten, en van op het balkon van ‘Malpertuus’, omringd door zijn dapper gezin in de Inrichtende Commissie, wuifde hij de menschenzee toe, die zich ophoopte tot tegen de deuren van de ‘Vlaamsche Opera’.
Zoo'n formidabele massa-betooging had Antwerpen nog wel
| |
| |
nooit beleefd, - Antwerpen dat nochtans iets afweet van stoeten en feestelijke optochten.
De uren schenen minuten voor mij: steeds nieuwe ontmoetingen met vrienden, medewerkers aan ‘Volksopbeuring’ en ‘Kolenverdeeling’, stralende gezichten, ferme handdrukken en geen enkele wanklank.
Zulk een dag onthoudt ge wel altijd, al wordt ge zoo oud als Methusalem...
's Avonds bracht mij dezelfde auto weer veilig naar Roozendaal en, terug in de Van Heusdestraat aangeland, moest ik nog urenlang vertellen over het onvergetelijk bezoek aan onze geliefde vaderstad.
Mijn zware dagtaak te Rotterdam werd mij thans plots licht om dragen: op 1 Maart immers zou ik voorgoed terugkeeren naar Antwerpen en mijne levenstaak!
Op het belgisch Konsulaat verkreeg ik nu - zooals ik wel voorzien had, - met het grootste gemak de noodige paspoorten.
In mijn huiskring was er gedurende die enkele weken nog afwisselende bezigheid te over: de voorbereidsels tot het huwelijk van mijne dochter Clementina, - het oneindige inpakken van mijne boeken, enz., en dan, plots nog een nieuwe zorg:
Mijn tweede zoon, Karel, die door zijn patroon als eene zeer bruikbare kracht was gewaardeerd, had van dezen schitterende voorstellen gekregen om door de firma uitgezonden te worden naar Soerabaya, bij een harer inkoophuizen, en kwam ons nu toelating vragen om op die voorstellen in te gaan.
Het was een gewichtige kwestie: voor vijf jaar naar Nederlandsch Indië! Een heele ‘aanpak’ voor een 19- jarigen jongen alleen... Moeder maakte er in den beginne een danig zwaar hoofd in, en ik ook. Maar Karel was zoo vol van zijn plan en wist zoo lang en zoo mooi te praten, dat wij ten slotte alle gemoedsargumenten terzij stelden en toestemden.
Op 11 Mei waren wij weer te Rotterdam om afscheid te nemen. Rond den middag, voer de ‘Tabanan’ van de ‘Rotterdamsche Lloyd’, traag en statig van de kaai de Maas op, en stond op het dek onze flinkgebouwde jongen, te wuiven tot wij hem allengs uit het zicht verloren... voor vijf lange jaren.
Maar laat ik terug aanknoopen bij het einde van Februari. Mijn vrouw was een paar dagen naar Antwerpen op zoek gegaan naar een goedkoop huisje, en gelukte er in, een bovenwoning te huren in de Thaliastraat, in de voorstad Berchem.
| |
| |
Pas was zij terug gekeerd of, op Zondag morgen 24 Februari, komt lotgenoot Everaerts mij opzoeken te midden van mijn kisten en pakken en toont mij het ‘Utrechtsch Dagblad’ van daags te voren, waarin de tekst van het geheim fransch-belgisch militair akkoord, van September 1920, afgedrukt stond!
Een bom die ontploft kon niet erger ontstellen!
Ik zag in 't verschiet een geweldig rumoerigen tijd, en vroeg mij af, wat mij te Antwerpen te wachten stond. Ging er oorlog uit voortspruiten? Zou Holland meegesleept worden? Onrustig pluisde ik de Nederlandsche bladen uit: België loochende natuurlijk alles en sprak van de ‘valsche dokumenten’ van Utrecht. De brusselsche ‘Soir’ kwam met zoogezegde onthullingen: gansch de zaak berustte op een komplot van den Vl. Nationalist Ward Hermans, die deze dokumenten gekocht en geleverd had, zoo beweerde de franschdolle krant en heel de belgische pers eischte het hoofd van den ‘spion’ van den ‘verrader’ en verklaarde de Vl. Nationalistische partij als voor goed begraven onder het vaderlandsch misprijzen van alle goede belgen...
De lezer weet, hoe het zaakje een weinig anders is uitgevallen, en dat er in plaats van valsche ‘Utrechtsche’ dokumenten, veeleer sprake kon zijn van een helsch provocatieplan, uitgebroed te Brussel door de parasieten van de vieze ‘Sureté militaire’ tezamen met den schriftvervalscher Frank-Heine
De bende van Jaspar, de Broqueville en Hymans zat in nauwe schoentjes: Frank-Heine dorst zij blijkbaar niet aan; Ward Hermans durfde zij niet veroordeelen, en de geheele comedie draaide uit op afschaffing van de ‘Sureté’ en schijn-bestraffing van haar leider, kolonel Duthoit.
Maar de indruk, dat er werkelijk van belgische zijde wat weggemoffeld bleef, was in de wereldpers niet te ontkennen.
En zoo kwam de ‘patriotterij’ zelve terecht in den put, dien zij voor de Vl. Nationalisten gegraven had!
Het was een gunstig voorteeken.
En nu stonden de afscheidsbezoeken aan de orde. Bij Neef Dirk, bij het jonge gezin Van Bulck, en bij tal van hollandsche kennissen. Wat mij vooral genoegen deed, was het afscheidsavondje, dat vriend Waternaux ten zijnent had ingericht en waar de bestuursleden en getrouwen van ‘Kring Flandria’ vereenigd waren.
In de prettigste stemming en met de vaste overtuiging, dat er voor onze Gedachte zegerijke tijden gingen aanbreken,
| |
| |
verlieten wij dan eindelijk, op 1 Maart, nog met vier onzer zeven kinderen, Rotterdam, bij een helder weertje, voorbode van een nieuwe, blijde Lente in ons nieuw hoopvol leven...
Sedert Oktober 1914 had het vijftien jaar geduurd om over Vlissingen, Brussel, Salzuflen, Den Haag en Rotterdam, de reis af te leggen van Antwerpen naar Antwerpen.
EINDE
|
|