Crusoë meer kon spelen, leefde die laatste persoon toch zoo in
mij, dat ik een kleinen Robinson schreef en die op mijn manier met platen
illustreerde. Denkt echter niet, dat ik u op dat onbekookte werk mijner
kindsheid zal onthalen. Mag het mij voor mij zelf spijten, dat die Robinson
niet als de Kappipo is bewaard gebleven, voor u spijt me dat geenszins:
trouwens, ik zou dat manuscript toch nooit hebben uitgegeven.
Steeds echter bleef het mijn illusie, om voor de
Nederlandsche jeugd eens een Hollandschen Robinson te schrijven. Welnu - ik heb
het gedaan; doch tot afwisseling de lotgevallen van een achttal Robinsons
beschreven, waarbij later een negende kwam. En om de voorstelling zoo levendig
mogelijk te maken, heb ik den familievader zelf laten vertellen. Een prettig
verhaal vindt ge dus hier; maar niet alleen prettig - 't is ook leerzaam en zal
u 't een en ander doen kennen van de natuurlijke historie van Zuid-Amerika,
waarin ik de helden en heldinnen (want er zijn heldinnen ook bij) er van
geplaatst heb.
En hiermede zend ik mijn ‘Hollandschen Robinson Crusoë’
de wereld in, hopende, dat mijn lezeressen en lezers het boek niet onvoldaan
uit de handen zullen leggen en het den leeslust zal aanwakkeren ook van hen,
die nog onverschillig zijn voor goede lektuur.
Amsterdam, 1876.
P.J. Andriessen.