Verboden te jodelen!
(1969)–Peter Andriesse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
[pagina 87]
| |
- Nog een kop tee? - Nee, ik moet met de bus van zeven over half acht. Jesse duwde een halve boterham in zijn mond. Linda trok de ceintuur van haar peignoir strakker aan. Hij moest ineens aan haar lichaam denken. Lustgevoelens komen altijd op ongelegen momenten. Ze moet zich verdomme ook fatsoenlijk kleden. Aan de halsopening van haar peignoir zat een konstruktiefout: de badstof verschoof altijd zo dat maar één borst tegelijk bedekt kon worden. - Waar is m'n tas? - Moet je nu al weg? Linda gaf hem de bruine aktentas. Drie ogen keken hem vragend aan, ze tuitte haar lippen. - Ja. Tot vanavond. Hij bedekte het derde oog met rode badstof en haar mond met de zijne.
- Kerel, hoe gaat het met je? Een dikke man klopte hem op de schouder en grijnsde. - Best, zei Jesse, maar ik ken u niet. Hij wilde doorlopen, de man hield hem echter tegen. - Wacht even. Jij bent toch Barend? - Nee, ik ben Jesse en ik heb haast. - O. Je lijkt anders verdomd veel op Barend. Hij liet Jesse los en keek hem ongelovig aan. - Niet iedereen is degeen op wie hij lijkt, zei Jesse en hij liep snel de Bremstraat in, tevreden nadenkend over zijn aforistiese antwoord. Kinderen speelden oorlogje in de straat. Ze renden van boom naar boom, verborgen zich in portieken en achter hoge stoepen. Ondanks het vroege uur waren er veel mensen op de been. Niet voor lang echter. Iedere volwassene werd onder luid geschreeuw neergeschoten. Jesse glimlachte tegen een knaapje | |
[pagina 88]
| |
dat zijn karabijn op hem richtte en gaf het een rolletje drop. Het kind liet zijn geweer zakken en gebood hem door te lopen. Jesse moest voorzichtig over de her en der verspreide lichamen heenstappen. Er kwam bloed aan zijn schoenen. Achter hem begon het schieten opnieuw; een machinegeweer ratelde en vlak bij zijn kar stortte een melkboer neer. Het rekje met melkflessen viel kletterend op straat. Een dun straaltje bloed vermengde zich met de melk. Jesse liep haastig door. Om 6 minuten over half 8 stapte hij in de bus, die een half uur later vertrok.
Bangelijk stak hij het plein over, de aktentas onwennig onder zijn arm. Het verkeer kolkte woest langs hem heen en liet zich nauwelijks intomen door de trottoirs en vluchtheuvels. Een bijziende man, die met een beverig vooruitgestoken witte stok over een zebrapad schuifelde, werd door een Mercedes geschept en door de volgende auto's tot moes gereden. Om zijn schoenen niet te besmeuren, sprong Jesse over de glibberige, rode massa. Het gebouw van de verzekeringsmaatschappij verma stak hoog boven de andere gebouwen om het plein uit. Verma, zei Jesse zacht tegen zichzelf. Hij bedacht hoe origineel het was de naam samen te stellen uit de eerste drie letters van verzekering en uit de eerste twee letters van maatschappij. Origineel en eenvoudig. Vermij had ook gekund, dat was echter beslist niet origineel. Glas en alumunium weerkaatsten zonnestralen. Jesse trok de klep van zijn pet over zijn ogen en liep de trappen naar de hoofdingang op. Het was 1 minuut voor negen op de klok die aan de gevel hing. De glazen deuren waren gesloten. Hij legde zijn handen om zijn ogen en keek naar binnen. Niemand te zien, de loketten waren gesloten en de lichten uit. Op zijn horloge was het negen uur. De klok van de kerktoren aan de overkant van het plein wees 1 mi- | |
[pagina 89]
| |
nuut over negen aan. Hij rende de trappen af en een steegje naast het gebouw in. Het was er duister en het stonk naar rotte vis en hondestront. Boven een klein poortje stond: personeelsingang.
Het portiershokje was leeg. De grote klok erboven stond op 5 over negen. Een slechte beurt, dacht Jesse, een aanvaardbare verontschuldiging is nauwelijks te bedenken. Hij liep naar het wandrek met prikkaarten. Er stond maar één kaart in waarop zijn naam was geschreven. Hij duwde de kaart in de prikklok en zette hem terug. Er viel niet veel anders te doen dan een lange, donkere gang in te lopen, andere gangen of deuren waren er niet. Hoe verder hij de gang inliep, hoe stiller het om hem heen werd. Heel in de verte was soms iets van het verkeer te horen, een schelle klakson of gierende banden. En een enkele keer hoorde hij iets anders: een merkwaardig knerpen of knagen. De gang werd zo donker dat Jesse niets meer kon zien.
Links van hem een rechthoek van lichtende lijnen. Jesse opende de deur en werd verblind door het felle neonlicht. Hij stond in een zaal met lange rijen buro's, waarop schrijf- en telmachines onder plastiekhoezen. Dreunende beatmuziek. Jesse liep tussen de buro's door en keek oplettend om zich heen totdat hij met zijn voet tegen een emmer stootte. - Wat zoekt u hier? riep een schelle stem. Tussen twee buro's lag een oude vrouw op haar knieën. Haar gerimpelde gezicht keek hem streng aan terwijl ze een dweil in de emmer dompelde. Jesse klemde zijn aktentas steviger onder zijn arm. - Ik kom hier werken, riep hij boven de muziek uit. - Werken? Ik ben de enige die hier werkt. | |
[pagina 90]
| |
- En de anderen? De vrouw draaide aan een knop van de transistorradio die naast haar op de grond stond. Het beatvolume nam af. - De anderen? Zie jij ze, dan zie ik ze. En als ze er zijn voeren ze nog geen donder uit. Luie flikkers! De muziek hield op en een omroeper zei: - Dat was dan de laatste plaat van de Ochtendvitaminen, aangevraagd door mevrouw Bent-Breukers te Overveen. U kunt nu luisteren naar een populair-wetenschappelijke kauserie door dr. Denders, wetenschappelijk hoofdambtenaar aan het Biologies Instituut van de Leidse universiteit. - Alleen ik werk, en hoe! Ik houd het hele gebouw schoon en waarvoor? - Zeer gewaardeerde luisteraars. Vandaag wilde ik het eens hebben over die bizonder merkwaardige insekten, waarover wij allen wel eens hebben gehoord, namelijk de... - Als ik van de kelder naar boven werk en het hele gebouw gedweild, gesopt, gewreven, geboend en gepoetst heb, dan is de onderste verdieping alweer vuil. Het is een werk zonder begin of eind. Tranen stonden haar in de ogen. - ...vandaar de naam witte mieren, die echter wel zeer misleidend is, omdat de termieten die verwant zijn met de kakkerlakken... - Vijfenveertig jaar werk ik hier al en het gebouw is altijd blinkend schoon. Maar een woord van dank of loonsverhoging? Ho maar! - De termietenstaat bestaat uit een aantal in vorm en levenswijze verschillende groepen individuen, die kasten worden genoemd. Het talrijkst is de kaste der arbeiders, dat zijn mannetjes en wijfjes met onvolledig ontwikkelde geslachtsorganen, die voornamelijk zijn belast met de nestbouw en... | |
[pagina 91]
| |
- Ik moest me melden bij de heer Velleman. (Jesse) - Puh, Velleman. Mooie meneer is dat! - De koningin heeft in het vervolg als uitsluitende taak het leggen van eieren, in verband waarmede haar achterlijf bij sommige soorten uitgroeit tot een worstvormig lichaam van vijf tot negen centimeter... - Waar kan ik hem vinden? - ...vele leven onder de grond, andere in hout, maar vrijwel alle soorten zijn bizonder lichtschuw... - Velleman? Zoek maar eens op de tiende verdieping. Misschien is hij wel op z'n kamer. - ...houten en papieren gebruiksvoorwerpen als houtkonstrukties van gebouwen kunnen in korte tijd grondig worden vernield. Het verraderlijke is daarbij, dat de termieten, in verband met hun reeds genoemde lichtschuwheid, steeds een papierdun laagje intakt laten, zodat balken en planken die nog gaaf lijken, volkomen uitgehold kunnen zijn... - Recht tegenover deze deur is een lift, daarmee kunt u naar boven. - ...houtdeeltjes worden opgenomen door aldaar aanwezige flagellaten... - Dank u. (Jesse) - ...die op hun beurt door de termieten worden verteerd. Vele van de... De werkster drukte een witte toets van de radio in en de stem hield onmiddellijk op. - Wat is dat toch voor geluid, vroeg Jesse toen hij het geknerp weer hoorde. - Ik hoor niets. Het is hier altijd doodstil, omdat er niemand werkt. Alleen ik. Ze spoelde luidruchtig de dweil om in de emmer. - Ik bedoel dat gekners. | |
[pagina 92]
| |
- Gekners? - Ja, en dat geknerp. - Geknerp? - Ja, dat knagende geluid. - Knagende geluid? Ze stopte met het spoelen en hief aandachtig luisterend haar hoofd op. - Wacht even. Nu u het zegt, hoor ik het ook. Ik heb er eigenlijk nooit op gelet, het is er geloof ik altijd. - Altijd? Dus het is niets bizonders? - Welnee. Het zal misschien de lift zijn, of de wind.
Op de tiende verdieping stapte Jesse uit de supersnelle lift in een gang met veel deuren. Het was tien over half tien op zijn horloge. Op tijd bij Velleman zijn, kon niet meer. Hij slenterde langs de deuren en las de opschriften: Afdeling Brand- en Stormschade, Afdeling Levensverzekering, Dr. Meerman, bedrijfsekonoom, Drs. Velleman, bedrijfspsycholoog. Jesse klopte. Het bleef stil, alleen het knersende geluid was te horen. Hij legde zijn oor tegen de deur. Niets. Voorzichtig drukte hij de knop naar beneden en opende de deur op een kier. Het was zo donker dat hij niets kon zien, wel hoorde hij nu gelach en gepraat. Hij opende de deur verder en zag dat er nog een deur was, een halve meter van de eerste. Weer klopte hij. Het lachen ging door, maar er was nu ook het geluid van rennende voeten en het gillen van een meisje of vrouw. Jesse klopte nog eens en duwde de deurknop naar beneden. De deur was op slot. Door het sleutelgat viel wat licht. Hij zette zijn aktentas op de grond en bukte zich. Achter het sleutelgat was een ruime kamer met grote ramen. Hij zag een meisje met ontbloot bovenlichaam voorbijrennen. Haar borstjes wipten op en neer en ze gilde. Jesse kon niet uitmaken of het van plezier of van angst was. Even later kwam een man in zijn gezichtsveld, hij | |
[pagina 93]
| |
had een ontbloot onderlichaam. Ook hij rende, zijn enorme roede zwiepte tegen zijn buik en de slippen van zijn overhemd fladderden achter hem aan. De derde persoon die Jesse zag, zat op een buro voor het raam te telefoneren. Zij droeg in het geheel geen kleding en ze scheen daar geen last van te hebben. Ze lachte en babbelde vrolijk in de telefoonhoorn. Jesse richtte zich op en zuchtte. De werkster had gelijk. Hij pakte zijn aktentas en drentelde de gang in. Zachtjes floot hij een liedje tussen zijn tanden en hij dacht aan eksistentiële problemen en het tragies levensbesef. Wat doe ik hier eigenlijk? vroeg hij zich af. Het leven is een voortdurend stellingnemen, we worden gedwongen keuzen te maken, wat moet je echter doen als je er geen kans toe krijgt? Hij wilde nog meer diepe en mooie gedachten koesteren, maar het beeld van de op en neer wippende borstjes en het geweldige, stijve geslacht maakte hem dit onmogelijk. Graag had hij zich bij het gezelschap gevoegd, bedacht hij vol schaamte en geile lust. Of dat ook een eksistentiëel probleem was, wist hij niet, wel dat het een tragies besef was. Voor een deur waarop kantine stond, bleef hij staan. Hij schudde zijn gedachten van zich af en ging naar binnen. Het was een grote, langwerpige zaal met rijen tafels en stoelen. Langs de wanden waren automaten opgesteld en daarboven hingen abstrakte schilderijen. Er was niemand. Jesse liep naar de grote ramenwand die uitzicht bood op de stad. Beneden, op het stadhuisplein, was een wriemelende kluwen van autootjes en mensjes waarin soms knopen kwamen: verkeersopstoppingen door autoos die op elkaar gereden waren. Overreden voetgangers brachten geen opstoppingen teweeg, na enkele minuten zag je alleen nog een rode vlek op het asfalt. Twee buldozers schoven onafgebroken autowrakken van het wegdek en vracht- | |
[pagina 94]
| |
autoos werden volgeladen met de dode of stervende verkeersslachtoffers die niet meteen in het asfalt waren platgereden. Je moet het leven niet in de bek kijken, mompelde Jesse, bovendien is ook de dood een geschenk. Hij wendde zich af en liep naar de automatenwand. Ik ben het begin en het einde en alles daartussenin. Verder is er niets. Hij deed een dubbeltje in de gleuf van een koffieautomaat en dacht ineens aan het gladgeschoren onderlijf van het telefonerende meisje. Meisjes zijn gleufdiertjes, zei hij tevreden voor zich heen. Achter een luikje van pleksieglas viel een kartonnen bekertje naar beneden en uit een tuitje liep een straaltje bruin vocht. Gleufdiertjes en slurfdiertjes. - Mooi weertje, hè, vandaag? Jesse keek om zich heen. Er was niemand te zien. - Net wat u zegt. Niet te warm en niet te koud. Net goed. Schouderophalend nam Jesse het bekertje uit de automaat. - Is de koffie goed? Nu hoorde hij dat de leuterende stem uit een luidspreker kwam die boven de automaat hing. Jesse slurpte voorzichtig van de hete koffie. Ze was slap en veel te zoet. - Het smaakt godverdomme nergens naar, mompelde hij. - Dat dacht ik ook, zei de automaat. - Hallo allemaal! Een tenger, donkerharig meisje huppelde de kantine binnen. Ze liep onmiddellijk naar een coca-cola-automaat en wierp een muntstuk in de gleuf. - Mooi weertje, hè, vandaag? - Heerlijk, ik wou dat ik vakantie had, jubelde het meisje. - Net wat u zegt. Niet te warm en niet te koud. Net goed. Jesse ging aan een tafeltje zitten en bekeek het meisje vanuit zijn ooghoeken. - Is de cola lekker koel? ging de automaat verder. | |
[pagina 95]
| |
- Prima, juichte ze. - Dat dacht ik ook. Met het bekertje in haar hand liep het meisje naar Jesse. - Ik kom gezellig bij je zitten, zei ze vergenoegd. Jesse knikte en dronk van zijn koffie. - Ik heb jou eigenlijk nooit gezien. Ben je nieuw? - Ja. Ik moest hier om negen uur zijn, maar er is niemand, alleen een werkster. - Bij wie moest je zijn? - Meneer Velleman. - Het Vel? Die is de nieuwe ponstypistes aan het testen. Ik ben Eva. Ben jij al getest? - Nee, zei Jesse en hij bloosde. Moet dat? - Natuurlijk. Iedereen die hier komt werken, wordt getest. Weet je wat, ik ben assistente van Velleman, ik zal je straks wel even testen.
Op de vijfendertigste verdieping stapten ze uit de lift. Eva liep heupwiegend voorop, Jesse volgde met de aktentas onder zijn arm. Achter een deur met als opschrift afdeling testpsychologie was een kamer met een raam dat een ander deel van de stad liet zien dan Jesse tot nu toe had bekeken. Hij zag duidelijk de plattegrond van de stad: de grachtengordels, die gesneden werden door de grote radiale verkeerswegen welke zich in het hart van de stad priemden. Lange files autoos stormden met grote snelheid in de richting van het centrum, waar botsingen zorgden voor een geringe verlichting van het verkeersprobleem. Hij zou er wel uren geboeid naar hebben kunnen kijken. Eva smeet haar tas op een tafel en zei: - Ga daar maar zitten. Ze wees naar een stoel die voor een lessenaar stond. De lessenaar maakte deel uit | |
[pagina 96]
| |
van een hele wand vol elektroniese apparatuur. Rode en groene lichtjes flitsten aan en uit, toen Eva een aantal knoppen indrukte en een hendel overhaalde. Jesse ging behoedzaam zitten. Voor hem lag een koptelefoon. - Als je straks de koptelefoon ophebt, hoor je een aantal vragen die je hardop moet beantwoorden. (Eva) De antwoorden worden door een bandapparaat opgenomen, door de komputer gekodeerd en tenslotte geïnterpreteerd. Een paar minuten na afloop van de test hoor je de uitslag. Eva pakte de koptelefoon en drukte hem op Jesse's oren, heel voorzichtig en liefdevol. Haar zachte handen streken daarbij even langs zijn wangen. Ze draaide aan een schakelaar, waarna hij eerst fluittonen en dan een regelmatige zoemtoon hoorde. Een krakerige, langzaam sprekende mannenstem zei: - Wie veroverde de zilvervloot? - Piet Hein, antwoordde Jesse onmiddellijk. Zijn ogen volgden Eva die naar een met rood leer beklede divan liep, waarop ze zich behaaglijk installeerde. - Wat is het verschil tussen een mug en een olifant? Eva glimlachte hem bemoedigend toe. Haar rok was tijdens het zitten gaan een eind opgeschoven. Met haar beide handen streelde ze de binnenkant van haar dijen. Jesse's denken werd hierdoor wat vertraagd, hij dacht meer aan gleufdiertjes dan aan olifanten en muggen. - Een mug kan over de rug van een olifant lopen, maar niet andersom, zei hij eindelijk. Op de vorm van Eva's dijen was niets aan te merken. - O nee, riep hij verschrikt, je kunt van een mug wel een olifant maken, maar van een olifant geen... - Waarom is twee maal twee vier? Eva's glimlach was niet meer bemoedigend te noemen, eerder | |
[pagina 97]
| |
verleidelijk. Ze streek nu met een hand over haar borsten, het zag er zelfs naar uit dat ze haar bloesje openknoopte. Jesse zweette, hij dacht verwoed na. Waarom is twee maal twee vier? Ja, waarom niet? Eva's bloesje was open, ze trok het uit en bleef hem glimlachend aanzien. Misschien had zij het ook warm. - Om het rekenen eenvoudig te houden, zei hij met een diepe zucht. Hij wiste zich het zweet van het voorhoofd en probeerde wat ruimte te maken in het kruis van zijn broek. - Wie is volgens u de grootste schrijver van deze eeuw? Haar borsten leken te groot voor de b.h. die ze aanhad. Rondom de tepels was het nylon doorschijnend. Ze begon de ritssluiting van haar rok open te trekken. Zo warm is het nu toch ook niet, dacht Jesse. Hij probeerde niet meer naar haar te kijken en hij konsentreerde zich op de grote namen in de literatuur. - G.K. van het Reve, fluisterde hij aarzelend. - Denk nu rustig en goed na, sprak de krakerige stem, u krijgt drie minuten voor het antwoord. Luister aandachtig: denkt u dat het mogelijk is dat als ik groen zie, u rood ziet en omgekeerd? Als zo'n toestand werkelijk bestond, zouden we daar dan ooit achter kunnen komen? Denkt u dat het zin vol is te beweren dat zoiets bestaat? Eva's rok viel op de grond. Jesse begreep niets van de vraag, ook niet toen die nog eens herhaald werd. Hij zag alleen Eva, in een miniem lila slipje met witte kant langs de pijpjes. Hij wist dat het slipje lila was en niet groen of rood en hij vond de toestand bizonder zinvol, hoewel hij ervan doordrongen was dat hij er nooit achter kon komen of ze werkelijk bestond. De b.h. viel naast het rokje op de grond, haar borsten waren rond en zeer werkelijk. Jesse legde de koptelefoon af en liep naar de divan. Zonder iets te zeggen ging ze achterover liggen, roerloos, met gesloten ogen en | |
[pagina 98]
| |
de lippen iets vaneen. Hij legde zijn handen om haar lendenen en trok voorzichtig het lila slipje naar beneden. Ze tilde gewillig haar onderlichaam op, zodat hij het broekje over haar billen kon schuiven. Ineens stokte hij. Als verlamd keek hij naar de plek tussen haar benen: ze was daar zo glad als een etalagepop. Het haar was weggeschoren en uit een klein schrammetje kwam een druppel bloed. Verder niets. Op het zachte, knersende geluid en de nauwelijks hoorbare ademhaling van Eva na, was het doodstil in de kamer. Jesse trok met één hand het broekje weer over de gleufloze plek, pakte zijn aktentas en liep de kamer uit. Voor hij de deur achter zich dichttrok, hoorde hij nog even een krakerig geluid uit de koptelefoon komen. Op de tiende verdieping klopte hij op de deur van Drs. Velleman. Hij opende de eerste deur en klopte op de tweede. Het was stil. Hij klopte nog twee keer en keek door het sleutelgat. Op het buro lag het naakte meisje, haar onderlichaam was geschoren en ze had een duidelijke gleuf met gezwollen schaamlippen. In haar linkerborst stak een mes. In de lift overdacht hij de laatste vraag en hij besefte dat het onmogelijk was na te gaan of een ander hetzelfde zag als hij. Het was misschien niet zinvol zoiets aan te nemen. Dè werkelijkheid bestaat niet, er is alleen een werkelijkheid zoals ik die zie en er is geen enkel middel om na te gaan of ik hem juist zie. De komputer had dit antwoord toch fout gerekend, bedacht hij zonder spijt.
Bij de personeelsuitgang nam hij de prikkaart uit het wandrek en verscheurde hem. De klok boven het portiershokje wees half tien aan. Met rechte rug liep hij het gebouw uit en hij floot een vrolijk | |
[pagina 99]
| |
melodietje. Op zijn horloge was het tien over elf en de klok van de kerktoren sloeg drie uur. Precies op dat moment hoorde hij achter zich een dof gerommel. Hij keerde zich om en zag op de plaats waar het verzekeringskantoor had gestaan alleen nog een grote heuvel gruis.
De chauffeur bleef in zijn krant lezen toen hij in de lege bus stapte. Jesse tikte hem op zijn schouder en de man keek hem verstoord aan. Tot zijn verbazing zag Jesse dat de ander op hem leek als zijn spiegelbeeld. - Wat mot je? - U... u lijkt op mij, stotterde Jesse. - Wat zou dat? - Niets, maar... eh, de gelijkenis is zo opvallend. - En mot je me daarvoor lastig vallen? - Nee, ik wilde eigenlijk een kaartje. - Een kaartje? Wat denk je wel dat ik ben? Een kaartjesprikker? - Ja, maar... - Geen gedonder, ga zitten en hou je bek. - Heet u soms Barend? waagde Jesse het nog te vragen. - Toevallig wel ja. En wat dan nog? Jesse haalde zijn schouders op en ging achterin de bus zitten. Hij besloot zich nergens meer over te verbazen. De chauffeur las verder in zijn krant en Jesse keek onverschillig naar buiten. Bij de heuvel die enkele minuten geleden nog het trotse kantoor van de verma was, stond een groepje mensen. Naast de heuvel lag het fraaie zeventiende-eeuwse stadhuis. Net toen Jesse de spreuk op de gevelsteen wilde lezen, klonk er een luid gekraak en zakte het gebouw met een licht geruis in elkaar. De mensen die er vlak bij stonden schreeuwden en enkelen renden met zwaaiende | |
[pagina 100]
| |
armen weg. De chauffeur keek even op en las weer verder. Zonder zich te verbazen zag Jesse plotseling alle huizen en gebouwen rond het plein achter elkaar ineen storten, soms twee of drie tegelijk. De luchtverplaatsing bij het instorten van het ene gebouw was genoeg om het nabij gelegen pand te doen bezwijken. Grote stofwolken waaiden op als bij een zandstorm. Mensen schreeuwden en liepen elkaar in paniek onder de voeten, autoos toeterden en verhoogden hun snelheid. De chauffeur zei godverdomme en legde zijn krant naast zich neer. Voordat de eerste mensen de bus bereikten, sloot hij het portier. Er werd gescholden en gevloekt en men sloeg met de vuisten op de ramen, maar de chauffeur lette er niet op. Hij startte en reed langzaam op het samengedromde volk in. Niet iedereen zag kans de grote wielen te ontwijken en het gekerm van de gewonden voegde een nieuw element toe aan het lawaai en de chaos buiten de bus. Barend gaf gas en de bus daverde met grote snelheid tussen de puinhopen door. De trillingen die het zware voertuig veroorzaakte, deden de gebouwen die hier en daar nog overeind stonden alsnog als kaartenhuizen ineenvallen. De heuvels gruis die achterbleven maakten van de stad een duinlandschap. Jesse keek door de achterruit toen ze de stadsgrens gepasseerd waren. Geen enkel gebouw stond nog overeind, alleen de fabrieksschoorstenen waren onaangetast gebleven. Grote gruiswolken verduisterden de hemel en werden langzaam door de wind in oostelijke richting verspreid. Zonder snelheid te verminderen reed de bus door, tot hij voor Jesse's huis stopte. Barend en Jesse stapten uit en ze gingen beiden, zonder een woord te spreken, naar binnen. Jesse zette zijn aktentas op het haltafeltje en Barend legde zijn pet op de kapstok. De deur van de kamer ging open. Op de drempel stond Linda, | |
[pagina 101]
| |
nog steeds in haar peignoir, nog steeds met halfontblote borst. Ze keek hen verbijsterd aan en bracht haar handen naar haar ogen. - Ik..., begon hij, maar hij vergat verder te gaan. Haar gezicht kreeg een vreemde uitdrukking: de mondhoeken trokken naar beneden, haar wangen trilden, de ogen werden eerst groot en sloten zich daarna. Er vielen rimpels in haar gezicht. Langzaam begonnen haar hoofd en armen te verpulveren en ineens zakte ze met een zucht in elkaar. Een klein hoopje wit poeder was alles wat van haar overbleef. Verwilderd keek hij naar zijn evenbeeld, dat reeds halverwege tot stof vergaan was. Het plafond kraakte. Met een zacht geritsel stortte het huis om hem heen in elkaar. Tot aan zijn knieën stond hij in het stof. Hij voelde zich vaag verdrietig, maar verbaasde zich niet. Tussen het gruis lag de chauffeurspet. Hij zette hem op en kroop achter het stuur van de bus. Hij wist de roete.
amsterdam, dec. '67-jan. '68. |
|