Verboden te jodelen!
(1969)–Peter Andriesse– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
[pagina 57]
| |
Ik?De geur van vochtige aarde drong zijn (mijn) neus binnen. Hij (ik?) lag voorover in het gras, het was nat. Het moet geregend hebben, dacht ik voortsjokkend in de roetzwarte duisternis. Mijn kleren waren doorweekt en ik had het koud. | |
Balkuits droom- Je weet dat ik alleen maar kleine sigaartjes rook, zegt Dobbe, als hij me voorgaat in een ronde, wonderlijk verlichte kamer. Hij wijst met zijn pijp naar een bolvormig akwarium dat een zacht, geel licht verspreidt. Aan dunne nylondraden hangen glazen bollen, cilinders en kubussen die van binnenuit op geheimzinnige manier rood, groen, geel en blauw licht uitstralen. Toch zijn het geen lampen of lampions, eerder akwariums. Ze zijn gevuld met eksotiese vissen met sluiervinnen en ogen op lange steeltjes. - Zo gedenk ik ons voor- en nageslacht, zegt Dobbe, het tussengeslacht kan geen aanspraak doen gelden op eerbewijzen. Al wat leeft, draagt de kiem van het kwade in zich. Vlak voor me hangt een stralend blauwe kubus waarin drie violette kegels zweven. Ze zijn steeds in trage beweging, ze schuiven achter en voor elkaar langs, maar ook in elkaar en door elkaar. Daarnaast hangen drie cilinders in verschillende kleuren, waarin menselijke foetussen drijven. Dobbe haalt zijn schouders op. - Och, een hobbie van me, zegt hij. Als afwisseling van m'n wetenschappelijke werk. En daarvoor kwam je toch, per slot van rekening? Balkuit komt binnen met een in de lengte doorgesneden hardge- | |
[pagina 58]
| |
kookt ei op een groen schoteltje. Hij verstoort ruw het tere kleurenevenwicht door een halve tube mosterd (Tack's, ekstra fijn) op het ei uit te drukken. - Luister, zegt hij en hij steekt een half ei in zijn mond. Wij luisteren, maar we horen niets dan het gemaal van zijn kaken en het gesmak van zijn lippen. - Ik moet jullie wat vertellen. (Balkuit) Ik heb de laatste tijd vreemd gedroomd. - Dromen zijn bedrog. (Dobbe) - Dat moet je niet zeggen, zeg ik, voorspellingen in dromen komen soms uit. - Het is niet te hopen. Ik heb nu al drie keer gedroomd dat ik, let wel, ik, Balkuit, zijnde een persoon van het manlijk geslacht, zwanger was. - Zwanger? (Dobbe) - Ja, ik moest een kind krijgen. Het zat in mijn buik, ik had zo'n pens. Balkuit steekt zijn arm vooruit om de dikte van zijn droombuik aan te geven. - Je vreet teveel hardgekookte eieren. (Dobbe) - Een mens heeft zijn portie eiwitten nodig. Zo'n pens! - Laat dan in ieder geval het eigeel staan, dat heeft geen mens nodig. - En ik kon het niet kwijt, dat kind, want waardoor moest het naar buiten? Mijn geslacht was nog altijd manlijk. Ik zat ermee omhoog, met dat kind bedoel ik. Wat doe je als man met een kind in je buik? - De keizersnede. (Dobbe) - Ja, maak er maar een geintje van. Gisteren droomde ik er weer van, maar het was anders nu. Het zat niet meer in mijn buik, maar in m'n borst. Het was wel benauwd soms, maar het ging. | |
[pagina 59]
| |
Even later werd het geboren. Het kwam uit mijn mond. Ik kokhalsde een paar keer en hop, daar lag het in de wasbak. Het was een mooie baby, een zoon, met alles d'r op en d'r an. - Gefeliciteerd, zegt Dobbe en schudt krachtig Balkuits hand. Ook ik wens Balkuit van harte geluk. Dobbe steekt een sigaartje op. Hij blaast erin. Grote wolken rook komen uit het kleine sigaartje en langzaam raakt hij los van de grond. Hij spreidt zijn armen en zweeft het raam uit. - Grijp hem! roept Balkuit. We rennen naar het raam, het is echter al te laat. De wind heeft vat op hem gekregen en zacht wiegelend verdwijnt Dobbe achter het gebouw van de Nederlandse Bank. - Altijd als hij een klein sigaartje opsteekt, denkt hij dat hij kan vliegen, moppert Balkuit. Een senoritas van een dubbeltje, een gewoon sigaartje van de winkel hier op de hoek. Hij kàn niet eens vliegen, hij zweeft alleen maar een beetje. | |
Vissen in Zuid-FrankrijkBalkuit: Je leeft, maak het waar. Doe een keuze. - Waarom moet ik kiezen? vraag ik. - Omdat het leven een voortdurend keuzemaken is. - Als je leeft, kun je juist geen keuze meer maken, zeg ik. Iedere keuze is al gemaakt voordat wij aan de mogelijkheid van een keuze dachten. Alles gebeurt zoals het gebeurt, nooit is er iets anders gebeurd dan zoals het gebeurd is. Balkuit blijft doorpraten. Ik vraag me af waar Dobbe blijft. Wie heeft dan die keuze voor ons gemaakt, wil Balkuit weten. Ik weet het ook niet, en ik mompel wat over onpersoonlijke loop der gebeurtenissen, waarop onze keuzen geen invloed hebben. Ze be- | |
[pagina 60]
| |
horen zelf tot die keten van gebeurtenissen, zeg ik. - Eksistentiële problemen. (Balkuit) Mijn bier verschaalt van verveling. - Het zijn geen problemen, zeg ik, het zijn gewoon feiten waarmee we te maken hebben. - Luister, zegt Balkuit, ik ben nu eenvoudig schade-korrespondent van een groot assurantiebedrijf. - Een keurige baan, heel interessant, zeg ik en kijk op m'n horloge. - Juist. Maar wat is er tegen om heel m'n leven achter een glas bier en een portie kaas te zitten, zoals hier, of, ik noem maar wat, een simpele visser te worden in het zuiden van Frankrijk. - Er is niets tegen, maar ook niets vóór. Ik drink m'n bierglas leeg. - De vis in Frankrijk is radio-aktief. Alle vissers in Zuid-Frankrijk laten zich omscholen tot schade-korrespondenten, zegt de kastelein somber. Hij zet een nieuw glas bier voor me neer. - Dat komt door die atoomproeven in de Sahara, het stond vanochtend in de Telegraaf. De provoos hebben er natuurlijk de hand in, die verpesten de atmosfeer en het zeewater met hun wilde ideeën. En de kleine zelfstandige moet er weer aan geloven. - Eksistentiële problemen. (Balkuit) - Niks mee te maken, de kleine zelfstandige is altijd de pisang. Dobbe stapt het kafee binnen. Hij heeft een schipperspet op en rookt een goudse pijp met een steel van twee meter. - Goddank, roept Balkuit, hij is tot bezinning gekomen. - En hoe! (Dobbe) Ik heb een plan. We gaan aan een tafeltje in een donkere hoek van de gelagkamer zitten. Dobbe breekt de lange steel van zijn pijp en dan steken we de hoofden bij elkaar. - Vanavond in de schouwburg, fluistert Dobbe geheimzinnig. | |
[pagina 61]
| |
Savonds in de schouwburgDobbe heeft zijn wonderschone, blondharige, bruinogige sekretaresse meegenomen. Als Dobbe haar een teken geeft, schrijft ze met een groene balpen steno tekens op zijn witte manchetten. Voor de gelegenheid heeft ze een rode avondjapon aangetrokken met een ruim dekolletee en de roze ogen van haar borsten kijken soms nieuwsgierig over de rand. We zitten in een met karmozijnrood fluweel beklede loge, hoog in de nok van de schouwburg. Diep beneden ons, waar eens de parterrestoelen stonden, is een zwembassin waarin naakte oosterse meisjes zwemmend dansen en dansend zwemmen. Ze hebben lange, kleurige sluiers in hun handen waarmee ze sierlijke figuren maken in het water. Dobbe geeft zijn sekretaresse een teken en spreekt: - Ik heb een teorie. Een teorie omtrent het heelal en aanverwante zaken. Luister goed... Het orkest, dat vlak onder ons zit, begint een oorverdovende sirkusmars te blazen. De woorden van Dobbe worden onverstaanbaar, we zien alleen zijn lippen bewegen. Plotseling gaat het licht uit. - Het plan! roept Balkuit. Dit is het teken! - Sta op, fluistert Dobbe's sekretaresse in mijn linkeroor. (Is het toeval, of weet ze dat ik doof ben aan het rechteroor?) Meteen als ik opsta, krijg ik een forse duw in de rug. Schreeuwend stort ik in de diepte, maar het lauwe water van het bassin smoort mijn stem. Als ik de bodem bereik zet ik me af en pijlsnel stijg ik naar de oppervlakte. Ik proest en hijg. Twee zachte armen strengelen zich om mijn nek en ik voel twee harde tepels in mijn hals. (Is het Dobbe's sekretaresse of één van de dansende zwemsters?) | |
[pagina 62]
| |
- Duik onder voor het licht aangaat, zegt ze. Het is een zwemster, ze spreekt met een oosters aksent. - Beneden is een luik, open het en volg de anderen. Ik duik weer en net als ik het luik gevonden heb, gaat boven mij het licht weer aan. Ik kom terecht in een soort sluis. Het water wordt weggepompt en de deur geopend. In een kleine ruimte met een laag plafond staan Balkuit en Dobbe met zijn sekretaresse op mij te wachten. Ze hebben droge kleren, maar ze laten mij rustig in m'n natte plunje lopen. Dobbe staat tegen Balkuit te praten en de sekretaresse maakt groene stenotekens op Dobbe's smetteloos witte manchetten. - Luister. (Dobbe) | |
De teorie van Dobbe- Je moet je eens voorstellen dat het mogelijk is dat wij, en met ons de hele wereld, een onderdeel uitmaken van een molekuul in..., ik noem maar wat, een broodje ham, of in een groene balpen uit een andere, onvoorstelbaar veel grotere wereld dan de onze. Dat het mogelijk is dat onze wereld op het punt staat te vergaan, omdat een reuzenmens, in die andere wereld, ons hele zonnestelsel zit fijn te kouwen in zijn middagpauze. Als ons molekuul straks in aanraking komt met de brandende maagsappen van die reuzenmens, dan is het gedaan met ons. Planetenstelsels worden uit elkaar gerukt, zorgvuldige evenwichten verstoord, sterren komen met elkaar in botsing en de aarde wordt een vuurzee die mens, plant en dier verteert... - En dan verschijnt Jezus Kristus Kronenberg met vlammend zwaard en scheidt de bokken van de schapen. (Balkuit) - Hou je bek. Misschien zitten we al in de slokdarm en heeft de | |
[pagina 63]
| |
reuzenmens zijn hap genomen toen bij ons de kristelijke jaartelling nog beginnen moest. Je moet je eens voorstellen dat het mogelijk is dat jij, (Dobbe duwt zijn wijsvinger in het dekolletee van zijn sekretaresse) door een hap van een broodje ham te nemen, miljarden werelden, bevolkt met levende, misschien redelijk denkende wezens, ten onder doet gaan. Dat ieder stenoteken dat je met je groene balpen op mijn witte manchetten schrijft tot gevolg kan hebben dat er een zonnestelsel afslijt. Je moet je eens voorstellen dat het mogelijk is dat zich in jouw groene balpen miljoenen planetenstelsels bevinden; iedere neutron of proton kan een aarde zijn, bevolkt met mensen met problemen, zoals jij en ik. (Dobbe prikt zijn wijsvinger in mijn buik.) - Eksistentiële problemen. (Balkuit) - Je moet het groot zien. Iedere atoomkern kan een zon zijn, die door zijn aantrekkingskracht de planeten, neutronen of protonen om zich heen laat slingeren. Op die planeten zijn weer voorwerpen, broodjes ham en groene balpennen, die bestaan uit samenklonteringen van zonnestelsels, en de planeet waarop de reuzenmens zich bevindt die ons broodje ham zit te vermalen, is weer een neutron van een ijzeratoom in een wereld die nog een dimensie groter is, enzovoort, enzovoort, tot in eeuwigheid en oneindigheid. Jullie moeten je eens voorstellen: een reuzenteleskoop! Volg mij. | |
Kleine sigaartjes van tien cent per stukDobbe stoot een luik in het plafond open en kruipt naar boven. Wij volgen hem verbijsterd. Er hangt een touwladder in de nauwe, donkere koker boven het | |
[pagina 64]
| |
luik. Het lijkt of de klimpartij uren duurt en ik zweet en hijg als een postpaard als we eindelijk aan het eind van de koker zijn. We staan weer in een kleine, ronde ruimte met een laag plafond. Dobbe stelt voor eerst wat te rusten. We hurken op de grond en Dobbe deelt kleine sigaartjes van tien cent per stuk (senoritas) uit. Ieder neemt het kleine genotmiddel aan, maar Balkuit en Dobbe's sekretaresse vermorzelen het meteen onder hun schoenen, zodat er alleen een hoopje bruine schilfers overblijft. Ik steek mijn sigaartje aan en blaas erin, maar er gebeurt niets, er komt zelfs geen rook uit. Als ik eraan trek blijkt het sigaartje gedoofd en ik volg woedend het voorbeeld van de anderen. Dobbe kijkt geamuseerd toe en steekt een pijpje met een korte, kromme steel (neuswarmertje) op. De tabak stinkt naar verrotte eieren. Ik presenteer Lucky Strikes (A man's size flavor, a man's size satisfaction) en Dobbe's sekretaresse haalt een knapzakje met broodjes ham en een termosfles met warme sjokolademelk uit haar ruime dekolletee. Dobbe onderhoudt zich op ongedwongen wijze met ons tijdens de eenvoudige, doch voedzame maaltijd. Hij spreekt over koetjes en kalfjes en ook, niet te vergeten, over stiertjes, die kwaadaardige beesten die volgens hem een onmiskenbare schakel vormen in deze keten, hoewel hij niet ontkent dat de kunstmatige inseminatie (k.i.) in de laatste decennia een groot deel van hun aktiviteiten overbodig heeft gemaakt. Ik opper de veronderstelling dat men eens in staat zal zijn een kalfje te kweken in een reageerbuis, zonder dat er zelfs een koe aan te pas komt. Balkuit is het er niet mee eens, maar hij moet zijn argumenten inslikken. Dobbe is opgestaan, slaat de broodkruimels van zijn donkerblauwe kostuum en spoort ons aan hem te volgen. Hij opent een rond deurtje, waarachter een nauwe, | |
[pagina 65]
| |
schemerige tunnel is. Op handen en voeten kruipen we vooruit. De wanden zijn van ruw gemetselde bakstenen. Na korte tijd zijn mijn broekspijpen bij de knieën doorgesleten en mijn handen doen pijn. De tunnel is niet recht. Er zijn nauwe haarspeldbochten en flessehalzen (gelukkig zonder kurk) waar we ons met moeite doorheen wringen. Soms gaat het steil omhoog, dan weer omlaag of gewoon horizontaal, zonder dat er een duidelijke richting in zit. Nu en dan is er een klein kijkgat dat de ene keer uitzicht biedt op de hoofdstad onder het licht van de volle maan, de grote beer en de kleine beer, het noorderkruis en het zuiderkruis, vissen en tweelingen, steenbokken en konijnen, kreeften en stinkdieren, weegschalen en steelpannen, maagden en knapenschenners, en de andere keer op een binnenplaatsje vlak bij de grond, waar niets te zien is dan een bezem, een vuilnisvat en wat lege eierschalen. Eindelijk bereiken we een kleine, zeshoekige kamer met een hoog plafond. - Tijd voor de laatste rustpauze, zegt Dobbe monter. We gaan op de grond zitten, behalve de sekretaresse, die hardgekookte eieren met mosterd (Tack's, ekstra fijn) ronddeelt. Dan gaat ook zij zitten, waarbij ze niet vergeet ons een diep inzicht te geven in haar roomblanke dijen met hun donkere, driehoekige haarbekroning. Balkuit is de eerste die weer tot zichzelf komt: - Afgezien van het feit dat een kalfje met geen mogelijkheid in een reageerbuisje kan, geloof ik dat de mens nooit een levend wezen in een reageerbuis zal kunnen kweken en mocht het hem ooit lukken, dan zal hij zich Gods toorn op de hals halen. Wij mogen ons geen taak toe-eigenen die alleen aan het Opperwezen is voorbehouden. - God heeft geen reageerbuizen. (Dobbe) | |
[pagina 66]
| |
- Als je niet in een god gelooft, kan hij ook niet toornig op je worden, zeg ik. - God kan alles. (Balkuit) Dobbe maakt een eind aan het teologies debat door op te staan. Hij haalt zijn gouden sigarenkoker te voorschijn en steekt een klein sigaartje (senoritas) op. - Niet doen! roept Balkuit, maar Dobbe knippert zelfs niet met zijn oogleden. Hij blaast niet in zijn sigaartje, maar hij zuigt. Hij zuigt genotvol zijn wangen hol en als hij de blauwige rook weer uitblaast, kijkt hij de wolken dromerig na. Verder doet hij niets, hij gaat niet vliegen of zweven, hij verroert zich zelfs niet. Bewegingloos staat hij daar te kijken naar de rook die allang verdwenen is en zijn ogen staan star. Balkuit rukt hem het sigaartje uit de mond en vertrapt het onder zijn zware bergschoenen. Dobbe komt tot bezinning. Hij wrijft met zijn lange, magere hand over zijn ogen en zegt eenvoudig: - Volg mij. | |
De reuzenteleskoopDobbe frunnikt een zware sleutelbos uit zijn vestzak en opent met een daaraan hangend nagelvijltje het trapeziumvormige deurtje in een der wanden van het zeshoekige vertrekje. Gebukt gaan we achter elkaar over de drempel: een zaal als een sirkus met heldere, indirekte verlichting. De wand tegenover ons lijkt gemaakt te zijn van een glasachtige substantie en is grijsblauw van kleur. - De reuzenteleskoop! roept Dobbe. Hij maakt een breed armgebaar naar de grijsblauwe wand. - Ik zie niets. (Balkuit) - Natuurlijk niet, klootzak. De teleskoop staat op het dak, dat on- | |
[pagina 67]
| |
toegankelijk is voor iedereen, behalve voor mij, omdat ik kleine sigaartjes van tien cent per stuk rook. Alles wat de teleskoop waarneemt kun je zien op dat televisiescherm. (Dobbe wijst naar de wand.) - God zal me een schaap verkopen. (Balkuit) Dobbe glimt van trots: - Resultaat van 25 jaar ingespannen arbeid in het diepste geheim en volledige afzondering. Groot zijn de offers die ik ervoor heb moeten brengen: kuis en sober leven, geheel in overeenstemming met de principes der Morele Herbewapening, waarvan de stichter en bezieler Frank Buchman mijn lichtend voorbeeld is geweest; ik dronk geen druppel alkohol, ik at slechts broodjes met ham uit de Reguliersbreestraat, rookte alleen kleine sigaartjes van tien cent per stuk en ik heb al die tijd geen vrouw aangeraakt, hoewel toegegeven moet worden dat verscheidene vrouwen mij wel aanraakten. Een gezonde man moet toch op geregelde tijden zijn zaadvoorraad lozen, nietwaar? Anders krijgt hij wellustige gedachten die hem afleiden van zijn werk en zodoende de arbeidsproduktiviteit drukken. En dat allemaal in dienst van mijn levenswerk. Jullie zijn de eersten die ik mijn geheim meedeel. Ga zitten en kijk. We gaan zitten in de komfortabele vliegtuigstoelen die in het midden van de zaal staan en Dobbe beklimt een soort spreekgestoelte, waaraan handels en pedalen, rode en groene lampjes, witte en zwarte knoppen, meetinstrumentjes en klokjes zijn bevestigd zoals bij een raceauto. Dobbe's sekretaresse diept een knisperend zakje uit haar dekolletee op en presenteert ons toflìes. Dan leunen we achterover en kijken vol verwachting naar het scherm. - Ik vind het Polygoon-joernaal zo boeiend, zegt Dobbe's sekretaresse belust. | |
[pagina 68]
| |
- Vooral als het koninklijk paar op toernee is door de West. Heerlijk, al die indianenvrouwen met hun blote tieten en hare majesteit maar glimlachen met die idiote bloemenkrans om d'r nek. (Balkuit) Dobbe bespeelt ondertussen zijn raceauto als een pijploos orgel. Hij haalt handels over, drukt pedalen in en zijn vingers glijden virtuoos over het toetsenbord met witte en zwarte knopjes. Het wordt langzaam donker in de zaal en tegelijkertijd begint het scherm van het midden uit lichter te worden. Op Dobbe's dashboard gloeien rode en groene lampjes aan en uit. Op het hel lichtende scherm verschijnen donkere strepen die heftig op en neer dansen, naar elkaar toebuigen en weer van elkaar afschieten, beven en bibberen. - Ik richt meteen op Pluto, roept Dobbe. Zijn stem slaat over van emotie. Op het scherm splitsen de strepen zich tot balletjes en stipjes die zich geleidelijk formeren tot een sirkel. Opeens is de sirkel een bol geworden die zich helder aftekent tegen een donkergrijze achtergrond. De bol kan net op het scherm en rolt bijna de zaal in. Nu is duidelijk de struktuur van het oppervlak van de planeet te onderscheiden: een kaal landschap met bergen en kraters. Net een maanlandschap. - Waar blijft Pluto? (Dobbe's sekretaresse) - Ik haal hem dichterbij. (Dobbe) De bol rolt op ons toe. Ik voel me bedreigd door die enorme kogel die ons ieder moment kan verpletteren. Gelukkig verdwijnt de bolvorm tenslotte en we staan nu als het ware in het landschap zelf. We kijken op tegen hoge bergen en in de verte zien we diepe kloven en groeven in hobbelige bodem. - Mount Palomar is een kinderverrekijker vergeleken met mijn teleskoop, roept Dobbe. | |
[pagina 69]
| |
- Daar heb je Pluto! schreeuwt Balkuit. Vanachter een klein heuveltje kruipt een monstertje zo groot als een hond, maar het mist verder alle kenmerken van zo'n dier. Het heeft kop noch poten en ook organen die lijken op een bek, oren of neus ontbreken. Wel zijn er op willekeurige plaatsen gaten en uitsteeksels en het beest beweegt zich voort door middel van een dikke staart. Bovendien draagt het een bolhoedje. - Nu ga ik eruit halen wat erin zit, zegt Dobbe. Op het scherm is een vredige sterrenhemel te zien, waarin op het eerste gezicht niets gebeurt. Maar plotseling groter wordende sterren of spiraalnevels duiden aan dat we met grote snelheid door het heelal schieten. Steeds dieper dringt de teleskoop de duistere oneindigheid in, aan rukkende bewegingen in het beeld merken we dat de teleskoop geregeld van koers verandert. Soms gaan we rakelings langs een planeet heen, maar botsingen worden voorkomen. De teleskoop flitst langs zonnestelsels als een trein langs telegraafpalen. Langzaamaan begin ik te wennen aan het idee door de ruimte te snellen, het wordt zelfs saai. Ik begin slaperig te worden. Maar plotseling sper ik mijn ogen wijdopen, mijn hart klopt in m'n keel en ik heb het gevoel of ik met grote kracht in mijn stoel achteruit geduwd wordt. Daar..., op het glanzende scherm... daar zit IKZELF! Ik kijk naar mezelf, mijn opengesperde ogen kijken in mijn opengesperde ogen die snel op me toekomen en... | |
[pagina 70]
| |
Hij?De geur van vochtige aarde drong mijn (zijn?) neus binnen. Ik (hij?) lag voorover in het gras, het was nat. Het moet geregend hebben, dacht hij voortsjokkend in de roetzwarte duisternis. Zijn kleren waren... enzovoort, enzovoort.
amsterdam, februari '67-april '67. |
|