Voorwoord
Nog voor de uiteindelijke publikatie van de integrale tekst werd het Manifest voor de Jaren Zeventig en trouwens de gehele Zeventiger beweging het onderwerp van talloze verwikkelingen en van diskussies. In het voorjaar, omstreeks begin juni, werd dit manifest per radio en in de pers aangekondigd en werd bij monde van onszelf duidelijk gemaakt dat de tekst de gangbare schrijversopvattingen over de literatuur en de produktie ervan niet ongemoeid zou laten. Dit alleen was voldoende om de literaire gemoederen in beweging te brengen. Maar de reakties bevestigden de noodzaak van de publikatie van een tekst als deze. De belangrijkste moeten hier genoemd worden.
Het is in ons land niet mogelijk de kwaliteit en het aangezicht van de literatuur te isoleren van de ekonomiese voorwaarden waaronder ze tot stand komt. Maar het is, en dat is de hoofdstrekking van dit manifest, evenmin mogelijk om de ekonomiese omstandigheden waaronder elke schrijver moet werken als gelijkelijk ongunstig te beschouwen. Het is een gevestigd belang om via de schrijversorganisaties een kollektief belang van schrijvers te proklameren en in stand te houden. Het spreekt daarom eigenlijk vanzelf dat de gevestigde schrijvers of hun pijpendragers ons er onmiddellijk na het bekend worden van onze bedoelingen van beschuldigden dat wij ‘verraders’ waren en dat wij de strijd tegen de uitgevers in gevaar brachten. Maar wij hadden nog niet begrepen dat het even vanzelf zou spreken dat zij achter gesloten deuren hun uitgeverstrauma zouden laten voor wat het was en al hun invloed zouden aanwenden om de verwezenlijking van onze doelstellingen te voorkomen. Onder hun pressie trok de uitgever van het tijdschrift Podium zijn