paardestaart. De jongens mochten haar graag omdat ze in alles met hen mee kon doen, het liefst rondliep in een spijkerbroek en een truitje en voor niets en niemand bang was. ‘Niet kiften!’ riep Jan Een. ‘Ik verklaar hierbij dat de 4 J.-club het aan zijn eer verplicht is om voordat de vakantie om is nog een grote en belangrijke en beroemde daad te verrichten.’
‘Een daad kan niet beroemd zijn voordat hij is verricht’, zei Jan Twee.
‘Wat? Nou, dat bedoel ik toch ook’, zei Jan Een ongeduldig.
‘Hé, jij, Jan Drie, zeg ook eens wat. Ben je 't er mee eens?’ Jan Drie, een nogal dikke jongen met vriendelijke bruine ogen, lag op de grond grammofoonplaten te bekijken. ‘Heb je 't tegen mij?’ vroeg hij verschrikt. ‘Waar moet ik het mee eens zijn?’
‘Dat noemen ze een club!’ zei Jan Een verbitterd.
Jeannetje kreeg medelijden met hem. Hoewel de club geen eigenlijke leider had, vervulde Jan Een, omdat hij altijd het energiekste deed, toch meestal een soort leidersrol - en het was nu ook niet leuk voor hem dat niemand zich iets van hem aantrok.
‘We zijn een beetje melig, Jan Een', zei Jeannetje, maar we luisteren heus wel naar je. Je vindt dat we als club iets avontuurlijks moeten verzinnen, niet?’
‘Ja’, zei Jan Een nog een beetje boos. ‘Waar zijn we anders een club voor? We moeten een avontuurlijke, beroemde daad verrichten. Iets als..., eh..., verstekeling zijn in een ruimteschip, of...’
‘Ik kijk wel uit’, zei Jan Drie.