‘Een mooi degelijk stuk’, zei hij. ‘Komt zeker uit het huis van een familie van verarmde adel. Zoals jullie weten behoor ik tot de beroemde jachthondenfamilie van de Van Heideland Overvelds en ...’
‘Ja, van die familie van je weten we alles af’, grauwde Joachim, ‘maar ik vind dat ding een onding.’
Gerrit de Tuinkraai kwam door het keukenraam binnenvliegen, zag de spiegel en begon er zich meteen in te bewonderen. Terwijl hij brokstukjes uit zijn liedjes kraste nam hij allerlei houdingen aan, want als een echte artiest bestudeerde hij zich graag in een spiegel en kon het hem weinig schelen wàt voor één het was.
Meester Pompelmoes had zijn bijzondere huisdieren maar even laten begaan. Nu echter haalde hij een hamer en een grote holle duim, sloeg de holle duim in de muur van de gang en hing de spiegel op. Een klein beetje overhellend zodat je je er werkelijk van top tot teen in kon bekijken.
Alles went - en na een paar dagen waren Meester en zijn bijzondere huisdieren al zo aan de spiegel gewend dat ze hem nauwelijks meer opmerkten. Maar op een dag trok Meester voor de spiegel zijn jas aan want het was nog fris buiten - en hij bekeek zijn spiegelbeeld en mompelde in zichzelf:
‘Ik word er niet jonger op. Ik krijg hoe langer hoe meer rimpels en van dat beetje haar dat ik heb, blijft hoe langer hoe minder over. O, ik wou dat ik mezelf daar in die spiegel zag zoals ik vróeger was. Jong en knap en sterk: de oude Pompelmoes, nee, ik bedoel natuurlijk de jonge Pompelmoes van vroeger!’
Nauwelijks had hij dit gezegd, of hij zag tot zijn grote verbazing dat zijn spiegelbeeld veranderde. In plaats van een schoolmeester met een buikje en een brilletje en niet zoveel haar meer, stond daar plotseling een jonge man in de spiegel,