De dichter en het afscheid van de jeugd(1958)–Hans Andreus– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] De moeder Ik ben niet, ik ben niet dan in uw aarde. Toen gij schreeuwde en uw vel beefde Vatten mijn beenderen vuur. (Mijn moeder, gevangen in haar vel, Verandert naar de maat der jaren. Haar oog is licht, ontsnapt aan de drift Der jaren door mij aan te zien en mij Haar blijde zoon te noemen. Zij was geen stenen bed, geen dierenkoorts, Haar gewrichten waren jonge katten, Maar onvergeeflijk blijft mijn huid voor haar En onbeweeglijk zijn de krekels in mijn stem. ‘Je bent mij ontgroeid,’ zegt zij traag mijn Vaders voeten wassend, en zij zwijgt Als een vrouw zonder mond.) Toen uw vel schreeuwde vatten mijn beenderen vuur. Gij legde mij neder, nooit kan ik dit beeld herdragen. Ik was de genode maar de dodende gast. En nu, later, mannelijk word ik u vreemd. Gij ziet mij naar u komen, gij denkt: ‘Hij is De zomer, hij maakt mijn vlees en houdt De honden in mij wakker.’ [pagina 31] [p. 31] Terwijl gij elke dag te sterven staat, niet met mij Samen, ben ik niet, ben ik niet dan in uw aarde. In mij vergaat uw leven wentelend, gij keert Niet naar mij terug, van U herstel ik niet. Hugo Claus De Oostakkerse gedichten, De Bezige Bij, Amsterdam Vorige Volgende