Sprookjes. Werelduitgave. Deel 1
(1928)–Hans Christian Andersen– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
ER WAS EEN MASSA SPEELGOED IN DE KINDERKAMER
| |
[pagina 42]
| |
ER was een massa speelgoed in de kinderkamer en boven op de latafel stond de spaarpot. Hij was van aardewerk en zag er uit als een varken, met een spleet in zijn rug. Die spleet was met een mes grooter gemaakt, zoo dat er ook rijksdaalders in konden, daarvan waren er twee in en ook een heeleboel kwartjes. Het spaarvarken was zóó vol, dat het niet meer kon rammelen, en dat is het hoogste waartoe een spaarvarken het brengen kan. En daar stond hij nu boven op de latafel en keek neêr in de kamer, want hij wist wel dat hij met den inhoud van zijn maag den heelen boel zou kunnen koopen, en dat noemt men een goed geweten hebben. Daar dachten de anderen ook aan, al zeiden zij het niet, want er was wat anders om over te praten. De la van de latafel stond op een kier en daar keek een groot poppenhoofd door, een beetje oud en met een groote kram in haar nek. ‘Zullen wij nu “menschen” spelen?’ zei ze, ‘dat is toch altijd wat!’ en toen kwam er groote beweging in de kamer, | |
[pagina 43]
| |
zelfs de schilderijen keerden zich om aan den muur en dat deden zij om hun achterkant te laten zien, maar niet omdat zij er iets tegen hadden. Het was midden in den nacht. De maan scheen door het raam en gaf gratis licht. Nu zou het spel beginnen, en iedereen was uitgenoodigd, zelfs de kinderwagen, die toch tot het gewone speelgoed hoorde. ‘Ieder is goed in zijn soort!’ zei hij, ‘men kan niet allemaal van adel zijn! Werkers moeten er ook wezen!’ Het spaarvarken was de eenige, die een schriftelijke uitnoodiging kreeg. Het stond te hoog om het te kunnen hooren als ze het mondelingdeden, dachten ze; en hij antwoordde ook niet eens, dat hij kwam, want hij kwam niet; hij moest het van zijn huis uit genieten, daar konden zij het op inrichten, en dat deden ze. Het kleine poppentheater werd nu zóó opgezet, dat hij er juist in kon kijken; ze zouden beginnen met een komedie, en er zou ook thee zijn en verstandsoefeningen en daarmee begonnen ze dadelijk. Het hobbelpaard sprak over dressuur en volbloed, de kinderwagen over stoom en spoorwegen, dat waren dingen, die in zekeren zin tot hun vak hoorden, en waar ze dus over konden spreken. De pendule sprak over politiek-tiek-tiek! Zij had de klok hooren luiden, maar waar de klepel hing, dat wist | |
[pagina 44]
| |
zij niet precies. Het wandelstokje was trotsch op zijn koperen punt en op zijn zilveren knop, het was beslagen van onderen en van boven. Op de kanapé lagen twee geborduurde kussens, mooi en dom. - En zoo kon de komedie beginnen. Ze zaten allen bedaard te kijken en er werd verzocht, dat men zou rammelen, klappen en knallen al naarmate men er toe gestemd was. Maar de rijzweep zei, dat hij nooit klapte voor de oudjes maar alleen voor de ongetrouwden. ‘Ik klap voor alles!’ zei de klapper. ‘Je moet je bij één ding houden!’ zei het spuugbakje, en zoo had ieder zijn eigen gedachten er bij. Het stuk deugde niet, maar het werd goed gegeven; al de spelers keerden den beschilderden kant naar buiten, zij konden maar aan één kant bekeken worden en niet op den achterkant; en ze speelden allemaal voortreffelijk, heelemaal buiten het theater, want de draden waar zij aan hingen waren te lang, maar daardoor was het ook weer duidelijker te zien. De gekramde pop was zoo in verrukking, dat de kram losging, en het spaarvarken was op zijn manier ook in verrukking en besloot voor een van hen iets bijzonders te doen, b.v. hem in zijn testament te zetten, als een die publiek met hem begraven zou worden als de tijd daar was. Het was een waar genot, zóó zelfs, dat men de thee er aan gaf en alléén bij de verstandsoefeningen bleef, dat noemde men ‘menschen’ spelen; en kwaad was er niet bij, want ze speelden maar - en ieder dacht aan zichzelf en aan hetgeen het spaarvarken wel denken zou. En het spaarvarken dacht het langst, want hij dacht immers over testament en begrafenis - en wanneer die zijn zou - altijd vóór men het verwacht. - Krak! daar viel hij van de latafel af, op den grond en in stukken, en de guldens en kwartjes dansten over den vloer en sommigen rolden weg, vooral de eene rijksdaalder, die wou blijkbaar de wereld in. En dat gebeurde ook, en dat gebeurde met allemaal. De scherven van het spaarvarken kwamen in het vuilnisvat, maar op de latafel stond den volgenden dag alweer een nieuw spaarvarken van aardewerk; er was nog geen cent in en hij kon dus niet rammelen en daarin stond hij gelijk met het vorige; dat was al vast een begin - en met dat begin zullen wij eindigen. |
|