Deze illusie wordt hopelijk wel opengebroken in een onderwijssituatie waar de docent kan wijzen op andere invalshoeken en andere auteurs die dan aandacht krijgen. De koloniale / postkoloniale bijvoorbeeld, een vruchtbaar onderzoeksgebied. Wat minder aandacht voor bentvorming en programma's, dat wil zeggen: hanerig gedrag, zou ook vrouwelijke auteurs meer ruimte geven. Enz. enz. Het literaire verleden is op elk moment oneindig veel rijker dan een boek van zo'n driehonderd bladzijden kan aangeven. Ik heb nog overwogen elk, of in ieder geval een aantal hoofdstukken te eindigen met alinea's in de geest van: ‘Naast de hier beschreven ontwikkelingen bestonden er ook auteurs die enz.’ Maar een dergelijke relativering zou dan wel een erg verplicht nummer geworden zijn en daarom heb ik er vanaf gezien. Leg Nederlandse literatuur; een geschiedenis naast dit boek en het zal duidelijk zijn dat er nog duizend-en-een andere benaderingen mogelijk zijn.
Deze herschrijving is gebruikt om wat recente literatuur toe te voegen, al was en is dit boek geen naslagwerk om secundaire literatuur te vinden: daarvoor bestaan in dit digitale tijdperk effectievere middelen. Verder heb ik een aantal hinderlijke formuleringen vervangen en nog wat meer kosmetisch werk hier en daar. Twee veranderingen zijn ingrijpender:
1. Het gebruik van de term ‘modernisme’ in twee betekenissen werkt verwarrend, vooral omdat in het Nederlandse taalgebied de studie van Fokkema en Ibsch toonaangevend bleef. Daarom leek het me beter voor futurisme, dada, expressionisme en surrealisme consequent de aanduiding ‘avant-garde’ te hanteren. Het is waar dat zowel de avant-gardisten zelf als latere onderzoekers hier wel van ‘modernisme’ spreken. Niettemin is het zinnig de luidruchtige dichters die zich in de wij-vorm manifesteren zoveel mogelijk te scheiden van de sceptische prozaïsten die zich in de eerste persoon tot hun kleine parochie richten.
2. Tot twee keer toe heb ik met mijn Vlaamse collega's gedebatteerd over mijn uitgangspunten. Een vruchteloze discussie, want ik begreep ze niet. Hoe kon het toch dat ze mijn aanpak veroordeelden, terwijl ze zelf artikelen over ‘de nieuwste Vlaamse poëzie’ publiceerden of meewerkten aan Van Arm Vlaanderen tot De voorstad groeit, een handboek over exclusief Vlaamse literatuur? In persoonlijke gesprekken gaven ze toe dat het eenvoudiger was de Hollandse literatuur te behandelen zonder de Vlaamse erbij te betrekken dan andersom. Maar waarom ontpopten deze hoffelijke collega's zich als rode duivels wanneer ze over deze kwestie schreven?
En eindelijk, eindelijk werd het me duidelijk. Hun verbittering gold één woord. Het woord ‘Nederlands’ met zijn dubbelzinnige verwijzing naar een land én een taal, werkte als de grote stoorzender. Deze meerduidigheid is nu weggenomen door het boek een andere titel te geven - die overigens de lading niet helemaal dekt.
Want ooit ben ik van plan geweest dit boek uit te breiden tot een geschiedenis van