En moeder Ferry? Helpt die hem dan niet?
Neen, moeder Ferry trekt zich ook niets van Ruut aan.
Hondjes die niet sterk genoeg zijn om zich een plaatsje te veroveren in de wereld, moeten maar sterven, zij deugen voor niets en kunnen later nooit stevige, sterke honden worden.
Zo denkt Ferry.
Of, misschien denkt zij dat niet, maar het is nu eenmaal de gewoonte in de dierenwereld dat de zwakken aan hun lot worden overgelaten.
Ruut's kleine, magere lijfje rilt van de kou.
En zo vindt Meeuwsen, de schillenboer hem als hij komt kijken hoe Ferry en de kleintjes het maken.
Meeuwsen knielt naast de oude zeepkist neer, hij kijkt naar Ruut, die daar zo zielig alleen ligt en schudt zijn hoofd.
Ja, vanmorgen vroeg, toen de kleintjes pas waren geboren, heeft hij het al dadelijk gezien dat het mis zou gaan met die ene. Hij heeft toen het verschoppelingetje bij zijn moeder gelegd, het beste plaatsje voor hem vrijgemaakt, maar het heeft niets geholpen. De anderen hebben hem weggeduwd.
Meeuwsen legt zijn grote, ruwe hand even op het tere hondelijfje.
‘Als een steen zo koud,’ mompelt hij
Meeuwsen staat weer op, gaat de schuur uit, de tuin door en schiet bij de keukendeur zijn klompen uit en zijn pantoffels aan. Sloffend komt hij in de huiskamer, waar zijn vrouw sokken zit te stoppen.
‘Dat wordt niks hoor, met dat ene hondje,’ zegt hij, ‘de moeder wil hem niet hebben. Hij ligt er al weer naast.’
Vrouw Meeuwsen kijkt op.
‘'t Is zonde...’ zegt zij, met één hand aan haar wang, ‘wat gek toch, hè, mensen vertroetelen juist een zwak kindje, daar wordt dan nog beter voor gezorgd dan voor