Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
Is dan dat groote licht den dag en 'tlicht niet waerd,
En eene and're plaetz, meer kondig, en vermaerd?
Maer hy veracht den rook en wind van yd'le eren,
En houd sich aen de deugd, en aen de vrees des Heren.
En krijgt hy niet met recht voor allen d'overhand
Door sijne wetenschap van't Oude Vaderland?
Van Duyk, gy volgde hem alhier noch by sijn leven,Ga naar margenoot+
En hebt dij in dien dienst ook voor't beleg gegeven;
En Ketel ook na dij, hoewel een kleynen tijd:
Dit maekt dat gy by mij verhalens waerdig sijt.
Schonaeus, groote siel, de hoog-geleerde giftenGa naar margenoot+
Van dijnen kloeken geest, en dijne dapp're schriften
Getuygen dijn verstand. Verblij dij hier toch in,
Verblij dij o Der-Gou, en Haerlem gy niet min.
Regeerder onser school tot dijne oude dagen,
So lang als gy den last van't school hebt konnen dragen,
Ja selfs noch langer ook, uyt liefde van de jeugd,
Die dit noch wel gedenkt, en sich in dij verheugd.
Voorwaer! gy mogt te recht voor allen sijn beleden
Een planter van de konst een meester vande seden.
Ook heeft Terentius so wacker noyt gespeeld,
Of gy hebt hem dat me seer aerdig nagebeeld.
Dies is dij ook daer door sijn naem noch by dijn leven
Sijn naem Terentius, maer Christelijk, gegeven.
So hebt gy me dijn geest door menig verz betoond,
En dijnen grooten naem daer door met lof bekroond.
Cornelius Schonaeus, Goudanus, Gymnasiarcha Harlemensis ad annos 36. Vir doctissimus, ac nobilissimus Comicus ad imitationem & similitudinem Terentij, undè Terentius Christianus dici meruit: Poeta item elegantissimus. Scripsit Comoedias Sacras, Terentij Christiani titulo posteà donatas & insignitas. Et varia Poemata. Item Rudimenta Grammatices ex decreto Illust. Ord. Holl. Obiit Harlemi 23. Novemb. 1611. aetat. 71. decoratus hoc Epitaphio à CL.V. Theodoro Schrevelio.
Rector juventae, Musici ductor gregis,
Schonaeus egifabulam fictam prius;
Veram peregi: summus hic actus mihi.
Scenam relinquo: vos valete, & plaudite.
| |
[pagina 122]
| |
Ik Schonen leyder van de jeugd,
En van de Comicijnsche vreugd,
Heb eerst wat spelen afgebeeld;
Nu heb ik 'trechte uytgespeeld:
Mijn laetste hand'ling, ende deel.
En so verlaet ik het toneel.
Gy spelers die hier blijft in't spel,
Geeft vreugden teyk'nen, en vaert wel.
|
|