Beschryvinge ende lof der stad Haerlem in Holland
(1628)–Samuel Ampzing– AuteursrechtvrijVerzen op de Afbeeldinge van Augustijn van Teylingen.
Dit is van Teylingen, nu oud, en grijs van haeren:
Sijn wesen leefde meer in sijne jonge jaeren.
Douay heeft sijne jeugd in konst en deugd beschaefd,
En met den naem en daed van Medicijn begaefd.
Nu so hy sijne konst in alle trouwicheden
Aen yder wie hy is so willig gaet besteden,
| |
[pagina 116]
| |
So mag hy een zieraed en steunzel onser Stad
Van wegen sijnen dienst met recht wel sijn geschat.
Ga naar margenoot+Pontanus, of gy schoon by ons niet sijt geboren,
So sijt gy evenwel voor d'onsen uytverkoren,
Die van een Haerlemsch Heer geteeld sijt inde Sont,
Als hy van wegen 'tLand en Staeten sich daer vond.
So sal dan onse Stad in dij sich billijk roemen,
Dien wy met goeden recht den onsen mogen noemen,
So sal dan onse Stad in dij, so hoog geleerd,
En so vermaerden man, ook waerlijk sijn geeerd.
Iohannes Isacius Pontanus, ità dictus quod in Ponto Danico, sive de Sont sit natus Patre Harlemensi. Reipub. Bat. nomine in illas oras Ord. Legato. Vit doctissimus, & clarissimus, qui varia regna, ac loca, Germaniam, Galliam, Italiamque, (reportato indè Medici Doctoris titulo) doctorumque inibi bibliothecas diligentissimè perlustravit, & Lugd. Bat. aliquamdiu subsistens Lipsij ibidem auditor fuit: posteà secundò eandem Musarum sedem repetens. Edidit typis Raphelengianis Macrobium auctiorem, ex primâ ingenij faeturâ. 1596. Posteà ab Ordinibus Geldriae vocatus ad illustre Gymnasium Hardrovicenum illustrandum Physices ac Mathematices Professor, Conscripsit ibidem Itinerarium Galliae Narbonensis: adjecto Glossario prisco Gallico, seu Dissertatione de veterilinguâ Gallorum. apud Commelinum 1606. Rerum & Vrbis Amsterodamensium Historiam. Lib. iii. Amst. 1611. Originum quoque Frnacicarum Lib. vi. Hardrov. 1616. Vulgavit quoque Disceptationes Chorographicas de Rheni ostiis adversus Philippum Cluverum Amsterd. 1614. Item Disceptationum Chorographicarum novam Syllogen adversus eundem. Hardr. 1617. Notae ad M. Ann. Senecae Controversias ad Petrum Scriverium. Lugd. Bat. 1619. Notae in Tragoedias L. Ann. Senecae, & aliorum, ad Eundem. Ibid. 1620. Notae in veterum Historicorum Lat. Fragmenta, apud Commelinum, 1622. Notae in Apuleium P. Scriverii exstant, hactenus in editae apud Eundem. Degit adhuc Hardrovici totus in conscribendis Annalibus Geldriae, atque edendis rerum Danicarum monumentis, utpote Historigraphus Regius. | |
[pagina 117]
| |
O Glarges! laet dijn naem ook immer sijn gepresen,Ga naar margenoot+
So lang de waere deugd in achtinge sal wesen,
So lang de vrese Gods, so lang de vromicheyd
En liefde tot behoud des lands is eer bereyd.
Wel heeft ons Vader-stad dijn kloekheyd waergenomen,
En voor sich uyt het Hof dij weten te bekomen!
Die dan dijn wetenschap, die al de wereld siet,
En rijp-ervaren raed geluckelijk geniet.
De God in Israel die wil dijn graeuwe haeren
En goeden ouderdom tot een veel hooger sparen,
Tot veele nuttigheyd, en zieren die so voord
Met deugd, met sijne vrees, en liefde tot sijn woord.
Iillis de Glarges, Here van Eflesmes, Doctoor inde Rechten, Raed ende Pensionaris der Stad Haerlem, ende Curator ofte Opsiender der Hooge schole binnen Leyden. Hoe kan ik Pieter Bor, hoe kan ik ook met eren,Ga naar margenoot+
(O vroome oude man!) dijn naem alhier paszeren?
O eer en licht van't land! die 'tleven van den tijd
So rijklijk ons beschrijft met sulke trou, en vlijt.
Veel dingen waren niet bekend, of lang vergeten,
Indien't ons dijne pen niet hadde laten weten:
Leef lang, en schrijf al voord. Och of het mogt geschien,
Dat wy tot desen dag dijn werk noch mogten sien!
Pieter Bor, van Vtrecht, Histori-schrijver. Heeft beschreven ende uytgegeven den Oorsprong, begin, ende vervolg der Nederlandsche Oorlogen tot het jaer 1590. ende vervolgt als noch de voordere beschrijvinge der gemelde geschiedeniszen. Heeft ook het selve werk in Liedekens vervaet tot het jaer 1574. 'Tvervolg vande Kronijk van Carion onder de Keyseren Rodolphus de ii. ende Matthias de 1. Twee Tragi-comedien in Prosa, d'eene van Apollonius Prinze van Tyro, ende d'andere vanden selven, ende van Tarsien sijne Dochter. En Hollands eer de Iong, dien Hoorn ons heeft gegeven,Ga naar margenoot+
Maer hebt alhier by ons veel liever willen leven,
Hoe kan ik dij voorby? o roem van onse Stad
Slechts daerom datze dij heeft binnen haer gehad!
Want heeft het land wel-eer en in voorlede dagen
So groot en kloek verstand tot een'ger tijd gedragen,
So door en door geleerd, en so ervaren man
In alle wetenschap, als nimmer wesen kan?
| |
[pagina 118]
| |
Gy hebt alhier de jeugd in konsten onverwesen,
Wanneer alhier te land de krijg was opgeresen,
Waer by gy groote scha in dijne boeken leed,
Alst hier de Spanjaerd al om veer en stucken smeet.
Maer (laes!) en waren toch die boeken niet gebleven,
Die boeken, die gy selfs gemaekt had, en geschreven!
Eylaes! dat sy het licht niet hebben mogen sien!
Eylaes! most dij dan juyst dit ongeval geschien!
Ga naar margenoot+Hier waer dat groote licht geen minder licht geboren,
En had hy maer den krijg en waep'nen niet verkoren.
Ook heeft hy hier ter ste sijn vrou ter aerd gebragt,
En met een graf-gedicht onsterfeljk gedacht.
Theodorus Velius Hornanus, Med. D. schrijft aldus van desen Adriaen de Iong in't Vierde Boek vande Kronijk van Hoorn. Hy is geboren tot Hoorn in't jaer 1512. den 1. dag Julij; ende werd van jongs op in die studien opgevoed, eerst tot Haerlem, daer te dier tijd een goede wel geregeleerde Schole was: alwaer hy by sijn meester overmits sijne scherpsinnigheyd ende kloekheyd in't andwoorden voor een licht ende enige Phoenix des selven schools al in dese sijn tederheyd gehouden werd. Van daer trock hy te Loven. etc. Werde eyndelijk tot Haerlem beroepen, ende daer met seer eerlicke conditien gesteld tot een Regent over de Latijnsche Schole. Seyd ook dat hy acht verscheyde talen kende. VVouter Gouthoeven van den selven. Woonde daer na tot Haerlem, daer hy edele oft rijke-luyden kinderen de Latijnsche tale leerde: maer voor't beleg der selver stede week hy na Delf: ende Haerlem gewonnen sijnde, lede hy groote schade in sijne schoone ende wel gestoffeerde Librarije. [Verloor daer onder anderen sijne Commentaria sive Animadversiones in Plinium, Flaccum, aliosque plures auctores veteres.] Ende van daer vertrocken sijnde is hy in Seland tot Arnemuyden overleden, ende begraven inden jare 1575. oud 63 jaeren.
Hadrianus Iunius, Hornanus, Medicus, Historicus, Poeta, & Polyhistor incomparabilis, alterum ab Erasmo Hollandiae lumen. Vir in quo omnia excellebant, Medicinae, Historiae, Aniquitatis peritia, ingenium ad Poesin factum. Linguas praeter vernaculam septem tenuit, Graecam, Latinam, Italicam, Gallicam, Hispanicam, Germanicam, & Anglicam. Scripsit varia ut ingenij erat varij, & magni: Philippeidem, seu Carmen Heroicum in nuptias Philippi ii. Pr. Hisp. ac Mariae Reginae Angliae, Londini. 1554. De anno & mensibus Commentarium. Item Fastorum Librum, sive Ημερολόγειον Bas. 1556. De Fungo Phalli, in sabuletis Hollandiae nascente. Delp. 1564. | |
[pagina 119]
| |
Nomenclatorem. Typis Plant. Animadversionum lib. vi. De Coma, Commentarium. Stromateum, opus eximium. Emblematum, & AEnigmatum libellum, Typis Plant. Adagiorum post Erasmum Centurias viii. Epistolarum volumen ingens. Anastaurosin Christi. Bataviam, foetum posthumum. Poemata sacra & profana, posthuma quoque, Plant. Typis excusa 1599. Cornu Copiae, sive Eustathii Compendium. Scholia in L. Ann. Senecae Ludum Claudii Caesaris. Observationes breviores in Planti Comoedias. Plutarchi Symposiaca Latina fecit, cum scholiis brevibus. Cassij Iatro Sophistae Problemata cum Latinâ Interpretatione: & Graeci exemplatis Castigationibus. Hesychium Milesium de claris Philosophis cum versione Latinâ, & Notis. Eunapium de vitis Sophistarum cum Latinâ Interpretatione. Nonium Marcellum, & Fulgentium Placiadem de prisco Sermone ope veterum codd. restituit. Apud Plant. 1565. Lexicon Graeco-latinum multis vocibus locupletavit. Basil. 1548. Iohannis Ravisij Textoris Epithetorum Epitomen recognovit, auxitque |